Present simple, present continuous, future

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

 Future tenses

Hoe zeg je dat het nog gaat gebeuren.

Lesdoel

Het kunnen toepassen van de future in een Engelse zin.

Future

Toekomst.

Er zijn vier verschillende manieren om de toekomst  aan te geven in het Engels:
1. Present continuous
2. To be going to
3. Shall/Will
4. Present simple

Future > 1 present continuous

Gebruik: om te praten over afspraken in de toekomst waarvan de tijd/plaats al vaststaat.

Vorm:

am/are/is (vorm van to be) + (werkwoord + ing)

He is leaving for New Zealand tomorrow.
I'm meeting Susan at the train station.

Future > 2 to be going to

Gebruik:
- als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is
- een voorspelling doen waarvoor WEL bewijs hebt.

Vorm:
am/are/is (vorm van to be) + going to + hele werkwoord

Future > 2 to be going to

Examples:

Look! He is going to fall off his bike!
Look at those dark clouds. It is going to rain. 
I am not going to hike tomorrow. I am too tired to hike.

Future > 3 shall/will

Gebruik:
- om iets aan te bieden
- bij beloftes
- bij aankondigingen
- bij besluiten
- voorspellingen doen waarvoor je GEEN bewijs hebt.

Future > 3 shall/will

Vorm:

Bij vragen waar je I en We gebruikt, moet je shall gebruiken.
Shall we go by taxi?

In alle andere vragen gebruik je will
Will they buy a new house?

Future > 3 Shall/will

In een bevestigende of ontkennende zin gebruik je alleen will.

Daarna volgt het hele werkwoord.
I will come to your party. I promise.

In ontkenningen voeg je not toe aan will.
will + not = won't
He won't come to school as he is ill.

Future > 4 present simple

Gebruik: als er sprake is van een vast schema, zoals aankomst- en vertrektijden, openings- en sluitingstijden, begin- en eindtijden.

Vorm:
1. hele werkwoord bij I, you, we, you, they
2. ww + s bij he, she, it.

Future > 4 present simple

Examples:

The train leaves at 4 pm from platform 5A.

Our school closes at 5 pm every day.
The show starts in ten minutes.

When does the match begin?

The train ____ at 11:45.

1. leaves
2. is leaving
3. is going to leave
4. will leave

Look! Those girls ____ that busy highway.

1. cross
2. will cross
3. are crossing
4. are going to cross

Sharon ____ her birthday next Saturday at 2 pm.

1. celebrates
2. is celebrating
3. will celebrate
4. is going to celebrate

He sometimes ____ the bus to school.

1. takes
2. is taking
3. is going to take
4. will take

Wat ging goed met het oefenen?

Welk onderwerp vereist extra aandacht?

www.englishpage.com

www.englisch-hilfen.de