In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Vandaag: het naamwoordelijk gezegde
Nodig: je boek en je schrift
Slide 1 - Tekstslide
Start van de aantekeningen (volgende les gaan we hiermee verder): het naamwoordelijk gezegde
Hoort bij redekundig ontleden
Als het ow in de zin niks doet, maar iets is, dan heb je te maken met een nwg --> Als het ow in de zin wel iets doet (actie/handeling), dan heb je te maken met een werkwoordelijk gezegde (wwg)
Er staat dus een kww in de zin bij een nwg!
Het nwg bestaat uit twee onderdelen - alle werkwoorden in de zin (= werkwoordelijk deel --> WD) - het zinsdeel dat aangeeft wat het ow is (= naamwoordelijk deel --> ND)
timer
3:00
Slide 2 - Tekstslide
Voorbeelden
Frenkie de Jong is een goede voetballer.
WD = is
ND = een goede voetballer (Wat is Frenkie de Jong?)
Duncan Laurence schijnt heel erg succesvol te zijn geweest het afgelopen jaar.
WD = schijnt te zijn geweest
ND = heel erg succesvol (Wat schijnt Duncan Laurence te zijn geweest?)
HW voor de volgende les: maak opdracht 1 (blz. 119)
Slide 3 - Tekstslide
NWG (2)
Neem je aantekening van vorige week nog even door. We gaan zo kijken wat je hebt onthouden!
Slide 4 - Tekstslide
Uit hoeveel onderdelen bestaat een naamwoordelijk gezegde?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 5 - Quizvraag
(1) Een werkwoordelijk deel(WD): alle werkwoorden in de zin
(2) En een naamwoordelijk deel (ND): het zinsdeel dat de eigenschap van het onderwerp aangeeft.
Slide 6 - Tekstslide
Het kww en het nwg hebben niets met elkaar te maken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Dat is wel waar,
want als jij taalkundig (= woordsoorten) hebt vastgesteld dat er een koppelwerkwoord in de zin staat ...
Dan heb je bij redekundig ontleden altijd dat een een nwg in de zin staat!
Slide 8 - Tekstslide
Dus alleen wanneer er een vorm van een van de negen koppelwerkwoorden in de zin staat, kan er dus überhaupt een nwg in de zin staan?
A
Ja!
B
Nee!
Slide 9 - Quizvraag
Je mag ze dus nog steeds niet vergeten...
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
dunken
voorkomen
Slide 10 - Tekstslide
Mevrouw Jacobs is naar de tandarts geweest.
A
NWG
B
WWG
Slide 11 - Quizvraag
Geen nwg
Als 'zijn' betekent zich ergens bevinden is het geen kww en dus geen nwg.
ow wg wg
/ Mevrouw Jacobs/ is / bij de tandarts/ geweest./
Slide 12 - Tekstslide
De toets Nederlands schijnt erg makkelijk te worden.
A
NWG
B
WWG
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het WD? (zet geen komma's)
De toets Nederlands schijnt erg makkelijk te worden.
Slide 14 - Open vraag
Wat is het ND?
De toets Nederlands schijnt erg makkelijk te worden.
Slide 15 - Open vraag
Pak je huiswerk (opdr. 1) erbij! blz. 119
Microfoon moet aan kunnen.
Slide 16 - Tekstslide
Opdracht 1
1. Voor haar leeftijd blijft Daniëla nog altijd vrij klein.
Ow = Daniëla
WD = blijft
ND = erg klein
2. Dat verhaal van Melinde komt me erg bekend voor.
Ow = Dat verhaal van Melinde
WD = komt voor
ND = erg bekend
Slide 17 - Tekstslide
Opdracht 1
3. Aan het eind van groep 8 bleek de Cito-toets behoorlijk pittig voor Elsie
Ow = de Cito-toets
WD = bleek
ND = behoorlijk pittig
4. Is de Braziliaan Pelé volgens velen de beste voetballer aller tijden?
Ow = de Braziliaan Pelé
WD = is
ND = de beste voetballer aller tijden
Slide 18 - Tekstslide
Opdracht 1
5. In het begin lijken de deelnemers aan deze quiz altijd een beetje verlegen.
Ow = de deelnemers aan deze quiz
WD = lijken
ND = een beetje verlegen
6. Een iPad dunkt me voor een student een bijzonder nuttig verjaardagscadeau.
Ow = Een iPad
WD = dunkt
ND = een bijzonder nuttig verjaardagscadeau
Slide 19 - Tekstslide
Het huiswerk ging:
A
Heel goed!
B
Prima
C
Oke, maar ik snap wat ik fout heb gedaan
D
Nog niet zo goed als ik zou willen
Slide 20 - Quizvraag
Aanvulling aantekening NWG
In een NWG staat nooit een lijdend voorwerp
NWG
WWG
OW
doet niets, is iets
doet iets (actie, handeling)
Werkwoorden benoem je als
WD
WG
LV mogelijk?
Nee
Ja
Bij taalkundig ontleden staat er in deze zin een (werkwoordsoort)
KWW
ZWW
timer
3:00
Klaar met het overnemen van de aantekening?
Huiswerk = opdr. 2 en 3 (blz. 119)
Slide 21 - Tekstslide
Aan de slag!
Huiswerk voor morgen = opdr. 3 (blz. 119)
Tip
- Kijk eerst naar de werkwoorden in de zin 1) staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin? Nee = wwg Ja = ga naar stap 2 2) Doet het ow iets? Ja = wwg Doet het ow niets / is het iets? Ja = nwg
Succes!
Slide 22 - Tekstslide
NWG (3)
Neem je aantekening van de vorige les nog even door. We gaan zo kijken wat je hebt onthouden!
Slide 23 - Tekstslide
Frank de Boer heeft de selectie voor het Nederlands elftal bekendgemaakt.
A
NWG
B
WWG
Slide 24 - Quizvraag
Frenkie de Jong is als middenvelder geselecteerd.
A
NWG
B
WWG
Slide 25 - Quizvraag
Wout Weghorst zal de nieuwe spits in het elftal worden.
A
NWG
B
WWG
Slide 26 - Quizvraag
Wout Weghorst zal de nieuwe spits in het elftal worden. WD?
Slide 27 - Open vraag
Wout Weghorst zal de nieuwe spits in het elftal worden. ND?
Slide 28 - Open vraag
In een NWG kan een lijdend voorwerp staan.
A
Ja
B
Nee
Slide 29 - Quizvraag
Huiswerk bespreken
Opdracht 2 (blz. 119)
Slide 30 - Tekstslide
Opdracht 2
1. Voor beroepssporters moet hun werk wel hun belangrijkste hobby zijn.
Ow = hun werk
WD = moet zijn
ND = hun belangrijkste hobby
2. De boeken van Carry Slee zijn bij kinderen enorm populair.
Ow = De boeken van Carry Slee
WD = zijn
ND = enorme populair
Slide 31 - Tekstslide
Opdracht 2
3. Noah schijnt later graag een bekende acteur te willen worden
Ow = Noah
WD = schijnt te willen worden
ND = een bekende acteur
4. Zou die speelfilm over de Zeeuwse watersnoodramp inderdaad zo spannend zijn?
Ow = die speelfilm over de Zeeuwse watersnoodramp
WD = zou zijn
ND = zo spannend
Slide 32 - Tekstslide
Opdracht 2
5. Na een zware nederlaag kunnen spelers dagenlang teneergeslagen blijven.
Ow = spelers
WD = kunnen blijven
ND = teneergeslagen
6. Zo ervaren als deze sprinter zullen volgens mij weinig atleten worden.
Ow = weinig atleten
WD = zullen worden
ND = zo ervaren als deze sprinter
Slide 33 - Tekstslide
Pak je huiswerk (opdr. 3) erbij! blz. 119
Microfoon moet aan kunnen.
Let op: de pv is onderstreept in WG/WD
Slide 34 - Tekstslide
Opdracht 3
1. Nederlanders besteden het grootste deel van hun vrije tijd (zo'n 21 uur) aan mediagebruik.
OW: Nederlanders
WG: besteden
2. Daarbinnen zijn vooral televisiekijken en internetten populair.
OW: televisiekijken en internetten
WD: zijn
ND: populair
3. Het onderhouden van sociale contacten is een goede tweede.
OW: het onderhouden van sociale contacten
WD: is
ND: een goede tweede
Slide 35 - Tekstslide
Opdracht 3
4. Wel neemt de tijd daarvoor al geruime tijd af.
OW: de tijd
WG: neemt af
5. Recreatie wordt daarentegen een belangrijker vorm van vrijetijdsbesteding.
OW: recreatie
WD: wordt
ND: een belangrijker vorm van vrijetijdsbesteding
Slide 36 - Tekstslide
Opdracht 3
6. Hierbij moet je denken aan uitstapjes, sport- en cultuurdeelname en hobby's.
OW: je
WG: moet denken
7. Ten slotte blijken veel Nederlanders als vrijwilliger of kerklid actief te zijn.
OW: veel Nederlanders
WD: blijken te zijn
ND: actief
Slide 37 - Tekstslide
Maak opdracht 12 (blz. 252)
Klaar? Huiswerk = opdracht 4 (blz. 119)
timer
5:00
Slide 38 - Tekstslide
Opdracht 12 (blz. 252)
Wd = heet, ND = milieuvriendelijk
Wd = bleven, ND = erg hoog
Wd = blijkt, ND = Kevins zus
WD = schijnt, ND = volstrekt overbodig
WD = wordt, ND = de nieuwe wereldkampioen
WD = is, ND = erg bekend
Slide 39 - Tekstslide
Aan de slag!
Huiswerk voor de volgende les = opdr. 4 (blz. 119)
Tip
- Kijk eerst naar de werkwoorden in de zin 1) staat er een mogelijk koppelwerkwoord in de zin? Nee = wwg Ja = ga naar stap 2 2) Doet het ow iets? Ja = wwg Doet het ow niets / is het iets? Ja = nwg
Succes!
Slide 40 - Tekstslide
NWG (3)
Huiswerk: opdr. 4 (blz. 119)
Slide 41 - Tekstslide
Tussenopdracht
Pak opdracht 4 erbij en benoem van iedere zin de werkwoordsoorten