H. 1.7 Zinsdelen benoemen. Les 1. Week 46

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2,6

Goedemorgen :-)

• Chromebook
• Leesboek
• Lesboek
• Schrift & pen 

      

Les 1 

• 1.7: Grammatica zinsdelen
• (zinsdelen benoemen) 

Les 2

• 1.7: Hoofdzin/bijzin
• Enkelvoudige zin/ samengestelde zin

Les 3

Alles oefenen van les 1+2.

Opfrissen!

Naamwoordelijk gezegde (nwg)

Het naamwoordelijk gezegde (nwg) zegt wat iemand of iets 

IS / WORDT / BLIJFT. 

Ik ben een docent. 

Ik word een docent.

Ik was vroeger een docent.

Ik zal wel altijd een docent blijven.

WD

ND

Naamwoordelijk gezegde (NG)

Alle werkwoorden 

De eigenschap/

de toestand

Even oefenen....in 2-tallen

Hij is jarenlang de populairste leraar geweest.

     WD=      

ND  =

NG = 

Voor haar leeftijd blijft Marieke vrij klein. 

Noteer het HELE naamwoordelijk gezegde.  

      

Wat gaan we deze les doen?

Opfrissen & oefenen

- o, pv, nwg, wwg, lv

- mv 

-bwb

Lesdoelen:

Ik kan in een zin de volgende onderdelen benoemen:

- PV, OW, WWG/ NWG, LV, MV, BWB

Hoe vind je de persoonsvorm?

Hoe kun je controleren of iets een zinsdeel is?

Let op! te/ aan

Uit welke werkwoorden bestaat het wwg van de zin?

1. Werkwoordelijk deel
2. infinitief en voltooid deelwoord
3. alle werkwoorden bij elkaar
4. Naamwoordelijk deel

"De grijze jager" is nog steeds één van mijn favoriete boeken.

wwg of nwg?

"De grijze jager" is nog steeds één van mijn favoriete boeken.

Wat is het nwg?

"De grijze jager" is nog steeds één van mijn favoriete boeken.

Wat voor zinsdeel is " nog steeds"?

1. Nwg
2. Wwg
3. Bwb
4. Mv

Lijdend voorwerp (LV)

Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat het onderwerp nodig heeft om de handeling uit te voeren.

Plukken - Ik pluk iets

          Geven- Ik geef een boek

Lijdend voorwerp (LV)

Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?

Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op: het lijdend voorwerp begint 

NOOIT met een voorzetsel!

Ik zit op de kast

Volgens mij moeten we deze sommen maken.

Wat is het lv?

1. Deze sommen
2. Volgens mij
3. Moeten maken
4. Zit er niet in

Ik bracht haar naar school

Wat is het lv?

1. Geen lv
2. Haar
3. Bracht
4. Naar school

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​

Wat is het lv?

1. Onze leraar
2. verzamelt
3. oude lp's
4. lp's

De verliefde jongen kocht een roos.

Wat is het lv?

1. De verliefde jongen
2. kocht
3. een roos
4. zit er niet in

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.

Wat is "gisteren?"

1. wwg
2. ond
3. bwb
4. lv

Jan gaf een vies doekje aan de leraar.

Wat is 'Jan'?

1. Een viezerik
2. lv
3. o
4. mv

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is "aan de leraar?"

1. lv
2. mv
3. o
4. bwb

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

Mijn scooter =

1. o
2. mv
3. lv
4. wwg

Het nwg heeft nooit een lijdend voorwerp in de zin.

1. Dit is waar
2. Dit is niet waar

Zo vind je het meewerkend voorwerp

1. Zoek eerst de pv, wwg, en het lv. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + wwg+ o + lv?

Ik heb gisteren de planten water gegeven. 

Volgens mij geef jij de konijnen veel te vaak eten.

Wat is het mv?

1. Volgens mij
2. De konijnen
3. Eten
4. Veel te vaak

Sophie doet jou de groeten.

Wat is het meewerkend voorwerp?

1. Geen meewerkend voorwerp
2. Jou
3. Sophie
4. De groeten

Maak opdracht 7 op blz. 53

Er hangt vandaag een grote spin aan het plafond.

O:

pv:

wwg:

lv:

mv:

bwb:

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op.

O:

pv:

wwg:

lv:

mv:

bwb:

Ik krijg straks vrienden te eten.

O:

pv:

wwg:

lv:

mv:

bwb: