Aanwijzend voornaamwoordaanw.vnw
- Wijst een mens/dier/ding aan
- Deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde
Let op:
* Dat en die --> alléén wanneer je ze kunt vervangen door dit/dat
* woorden die een plaats of richting aangeven NIET!
Vragend voornaamwoordvr.vnw
- wie, wat, welk(e), wat voor (een)
- Meestal aan het begin van een vraag
- een zin die gemaakt is van een vraag:
De docent vroeg wat ik voor mijn verjaardag kreeg.
Let op:
* Wie en wat NIET als ze verwijzen naar een eerdergenoemd woord.
* Ook niet: waar/waarheen/wanneer/hoe