Grammatica woordsoorten

HAVO

Afronden:
Woordsoorten
Aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord  
(Lessonup)
VWO

Afronden:
zinsdelen
Naamwoordelijk gezegde 

Starten met:
woordsoorten 
hww, zww, kww 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HAVO

Afronden:
Woordsoorten
Aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord  
(Lessonup)
VWO

Afronden:
zinsdelen
Naamwoordelijk gezegde 

Starten met:
woordsoorten 
hww, zww, kww 

Slide 1 - Tekstslide

Havo 

1. huiswerk nakijken
2. Oefenen in LessonUp
3. Online trainen H4 grammatica 
aanwijzend en vragend voornaamwoord 
VWO

1. Opdracht 3 (119) nakijken
2. blz. 120 
theorie lezen + video- uitleg bekijken
3. maken opdracht 1 t/m 4 blz. 120 
Klaar? 
Opdracht 6 en lezen 
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten tot nu toe
  • bepaald lidwoord (blw)
  • onbepaald lidwoord (olw)
  • zelfstandig naamwoord (zn)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • zelfstandig werkwoord (zww)
  • hulpwerkwoord (hww)

Slide 4 - Tekstslide

En ook nog even dit:
Woorden kunnen verschillende rollen spelen; ze kunnen tot verschillende woordsoorten behoren. Voorbeeld:

Ik koop een voetbal             voetbal = zelfstandig naamwoord
Ik voetbal in het eerste      voetbal = zelfstandig werkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
aanw.vnw 

  • Wijst een mens/dier/ding aan
  • Deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde 

Let op:
* Dat en die --> alléén wanneer je ze kunt vervangen door dit/dat 
* woorden die een plaats of richting aangeven NIET!
Vragend voornaamwoord
vr.vnw 

  • wie, wat, welk(e), wat voor (een)
  • Meestal aan het begin van een vraag
  • een zin die gemaakt is van een vraag: 
De docent vroeg wat ik voor mijn verjaardag kreeg. 

Let op:
* Wie en wat NIET als ze verwijzen naar een eerdergenoemd woord.
* Ook niet: waar/waarheen/wanneer/hoe

Slide 6 - Tekstslide

Vragen?
Hierna volgen 10 meerkeuzevragen in LessonUp

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:
Ik zou eerder die rode mountainbike kopen dan zo'n blauwe.
A
die
B
zo'n
C
dan
D
die + zo'n

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het vragend voornaamwoord in deze zin:
Naar welke film ben je geweest en waarom?
A
Naar
B
welke
C
waarom
D
welke + waarom

Slide 9 - Quizvraag

Wie zou er nog iets geven voor zulke oude barbiepoppen?
WIE =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 10 - Quizvraag

Wie zou er nog iets geven voor zulke oude barbiepoppen?
ZULKE =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 11 - Quizvraag

We vragen ons af of die paddenstoelen niet giftig zijn.
DIE =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 12 - Quizvraag

Ik moet iemand om hulp vragen, want dit klusje kan ik zelf niet aan.
DIT =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 13 - Quizvraag

Ik moet iemand om hulp vragen, want dit klusje kan ik zelf niet aan.
ZELF =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 14 - Quizvraag

Weten jullie voor welke artiest deze mensen hier in de rij staat?
WELKE =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 15 - Quizvraag

Weten jullie voor welke artiest deze mensen hier in de rij staat?
DEZE =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 16 - Quizvraag

Wil jij ook zo'n lekkere donut?

ZO'N =
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag 
Online trainen 
H4 grammatica aanwijzend en vragend voornaamwoord 

Slide 18 - Tekstslide

Havo
Keuze:
* Numo oefenen 
* werken aan:
H4
- formuleren
- spelling
- spelling werkwoorden 
* lezen 
vwo

Huiswerk nakijken (samen)

Opdrachten afmaken (samen en zelf)

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide