Na de vorming van het pre-mRNA vinden 3 processen plaats:
1. Vorming poly-A-staart aan 3' pre-mRNA krijgt na de 3' UTR een staart van 50-250 Adenine nucleotiden
Functie: bepalen levensduur mRNA molecuul
2. Vorming 5' cap: Het koppelen van een Guanine met een methyl groep (CH3) aan de 5' Functie: Stabiliseren van mRNA molecuul en rol in transport naar cytoplasma.
3. Splicing:
De introns worden uit het pre-mRNA geknipt en blijven achter in de celkern.
Slide 16 - Tekstslide
Reflectie les 1
1. Hoe herkent de RNA polymerase de promotor van een gen?
A. Aan het AUG start codon
B. Aan de TTATT box
C. Aan de TATTAAA box
2. Welke DNA streng heeft dezelfde basenvolgorde als het gevormde mRNA?
A. De coderende streng
B. De matrijsstreng
3. Welke onderdelen worden uit het pre-mRNA bij de splicing uitgesneden?
A. De 5' UTR
B. De 3' UTR
C. De exons
D. De introns
Slide 17 - Tekstslide
RNA splicing
Na de vorming van het pre-mRNA vinden 3 processen plaats:
1. Vorming poly-A-staart aan 3' pre-mRNA krijgt na de 3' UTR een staart van 50-250 Adenine nucleotiden
Functie: bepalen levensduur mRNA molecuul
2. Vorming 5' cap: Het koppelen van een Guanine met een methyl groep (CH3) aan de 5' Functie: Stabiliseren van mRNA molecuul en rol in transport naar cytoplasma.
3. Splicing:
De introns worden uit het pre-mRNA geknipt en blijven achter in de celkern.
Slide 18 - Tekstslide
Translatie
Ribosomaal RNA (rRNA) bindt aan het 5’-einde van een mRNA molecuul (eerst deel 1 daarna deel 2).
1
2
Slide 19 - Tekstslide
Translatie
Schuift richting 3’ op zoek naar startcodon.
VAN 5’ NAAR 3’ DUS!!
Slide 20 - Tekstslide
Translatie
tRNA transporteert de aminozuren.
tRNA heeft aan de bindingskant een ‘anticodon’ van het betreffende codon.
Slide 21 - Tekstslide
Translatie
tRNA met anticodon 3’-UAC-5’ bindt aan het startcodon (AUG)
Dit tRNA draagt het aminozuur Methionine.
Slide 22 - Tekstslide
Translatie
Na de koppeling van het volgende tRNA molecuul worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld door het ribosoom.
Slide 23 - Tekstslide
Translatie
Het lege tRNA molecuul wordt losgekoppeld
Slide 24 - Tekstslide
Translatie
Het ribosoom schuift één codon op en het proces gaat weer hetzelfde: tRNA bindt, aminozuur wordt gekoppeld, leeg tRNA wordt losgekoppeld, enz enz.
Slide 25 - Tekstslide
Translatie
Bij het stopcodon bindt een ontkoppelingseiwit aan het stopcodon en worden de polypeptideketen, het laatste lege tRNA en het mRNA van de ribosoom losgekoppeld.
Slide 26 - Tekstslide
tRNA
De meeste organismen hebben maximaal 45 verschillende tRNA moleculen (en er zijn 64 codons mogelijk).
Slide 27 - Tekstslide
tRNA
Sommige tRNA moleculen passen ook op een codon met een niet precies passende laatste base (wiebelbase)
Slide 28 - Tekstslide
tRNA
Bijvoorbeeld:
codons voor Serine, AGC en AGU, worden gelezen door
tRNA met anticodon UCG
Slide 29 - Tekstslide
www.bioplek.org
Slide 30 - Link
Slide 31 - Video
Lesopener:
1. Bij welk codon begint de translatie?
2. In welke richting wordt het mRNA afgelezen door het ribosoom?
3. Hoe bindt het tRNA aan het mRNA?
4. Hoeveel verschillende tRNA's zijn er? 5. Wanneer stopt het ribosoom met de translatie?
Slide 32 - Tekstslide
Doel 17.3
☐ Je kunt beschrijven hoe een cel de informatie uit DNA omzet naar eiwitten.
☐ Je kunt beschrijven hoe de volgorde van de nucleotiden in DNA wordt bepaald.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.