5.14 betrekkelijk voornaamwoord

Check: tel- en voegwoord
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Check: tel- en voegwoord

Slide 1 - Tekstslide

Het 6e lesuur zijn wij vrij.

wat is 6e?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 2 - Quizvraag

Hoe noem je
"tweede - tachtigste - honderdste"?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 3 - Quizvraag

Twee derde van mijn klas haalde voor die toets een cijfer hoger dan een voldoende.
A
Twee derde = bepaald hoofdtelwoord
B
Twee derde = bepaald rangtelwoord

Slide 4 - Quizvraag

Voegwoord
  • nevenschikkend en onderschikkend voegwoord

Slide 5 - Tekstslide

Voegwoord
Voegwoorden (vgw) verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar:
  • twee woorden 
pizza of hamburger
  • twee woordgroepen 
de zware training en de spannende wedstrijd
  • twee zinnen 
Ruby en Nathalie sparen voor een tent}, want {ze gaan in juli kamperen in de Ardenne.






Slide 6 - Tekstslide

 oegwoord
Er zijn twee soorten voegwoorden:

  • nevenschikkende voegwoorden (ns. vgw.): verbinden meestal twee woorden, twee woordgroepen of twee hoofdzinnen. 
dus, en, maar, of en want.

  • onderschikkende voegwoorden (os.vgw) verbinden meestal een bijzin met een hoofdzin.
aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra.
 


– {hoofdzin
Pak je een paraplu (bijzin voordat je naar buiten gaat)}?
Er zijn meer onderschikkende voegwoorden, zoals: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het voegwoord?

Ik word later piloot of astronaut.

Slide 8 - Open vraag

of
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?
Als je een rijpe banaan naast een kiwi legt, zal de kiwi sneller rijpen.

Slide 10 - Open vraag

als
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?

Boa’s zijn niet giftig, maar ze kunnen wel gemeen bijten.

Slide 12 - Open vraag

maar
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quizvraag

woordsoorten
  • lidwoord (lw): bepaald (blw) en onbepaald lidwoord (olw)
  • zelfstandig naamwoord (zn)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn) + stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 
  • zelfstandig werkwoord (zww) en hulpwerkwoord (hww)
  • persoonlijk (pers. vnw.) en bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
  • voorzetsel (vz)
  • bijwoord (bw)
  • aanwijzend (aanw. vnw.) en vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
  • telwoord (telw.) en voegwoord (voegw.)

Slide 14 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 15 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  1. Met de jongendie daar op dat bankje zit, heeft mijn zus verkering gehad.
  2. Het alarm, dat je op vrijwel elke wekker vindt, is een pieper of zoemer.
  3. Hij is de politicus op wie ik ga stemmen.  
  4. Er is niets wat ik niet durf.



Slide 16 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een kern, een woord dat eerder genoemd is: het antecedent

De meest gebruikte betr.vnw: die, dat, wie en wat.

Let op: woorden als waar, waarmee, waarover, waarvan, waar… zijn geen betrekkelijke voornaamwoorden, maar bijwoorden.

Slide 17 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • die  > de-woorden                       dat > het-woorden

  • wat 
- een overtreffende trap na 'het' > Het noorderlicht is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
- woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig > Alles wat op die site staat, is uit voorraad leverbaar. 
- een hele zin of een deel van een zin > Ridouan is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.

  • voorzetsel + wie: verwijzen naar een persoon (door wie, voor wie, enz.)
Syenne, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.



Slide 18 - Tekstslide

Noteer de betrekkelijk voornaamwoorden.

Is dit pand, dat al een jaar leegstaat, bestemd voor de jeugd, die graag een clubhuis wil?

Slide 19 - Open vraag

Noteer de antecedenten.

Is dit pand, dat al een jaar leegstaat, bestemd voor de jeugd, die graag een clubhuis wil?

Slide 20 - Open vraag

Noteer de betrekkelijk voornaamwoorden.

De man aan wie ik het contract dat ik tekende, heb toegestuurd, is het kwijtgeraakt.

Slide 21 - Open vraag

Noteer de antecedenten.

De man aan wie ik het contract dat ik tekende, heb toegestuurd, is het kwijtgeraakt.

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag!
Maak opdr. 1 t/m 3, 5, 7B van Grammatica Woordsoorten
Open het online boek - Cursus 5 Grammatica - 14 Betrekkelijk voornaamwoord 
De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar?
Kies uit: lezen in je leesboek, extra oefenen


timer
15:00

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk
Dinsdag 12 december:
  • C5, P14, opdr: 1 t/m 3, 5, 7B



Slide 24 - Tekstslide