4H 6.8 bijnierhormonen

hoe werkt deze 'les op afstand'
1. zorg ervoor dat je voordat je start de paragrafen hebt gelezen
2. lees de leerdoelen en succescriteria
3. bekijk alle uitlegdia's en uitlegvideo's
4. controleer jezelf door de vragen en oefeningen tussendoor te doen
5. maak aan het einde de verwerkingopdrachten en controleer of je de leerdoelen hebt behaald (voldoe je aan de succescriteria)
6. nog niet behaald = terug naar de stof/ uitlegvideo's en/of zoek hulp
7. geef aan (vraag in laatste dia's) of er extra ondersteuning nodig is van mij tijdens een contactmoment
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

hoe werkt deze 'les op afstand'
1. zorg ervoor dat je voordat je start de paragrafen hebt gelezen
2. lees de leerdoelen en succescriteria
3. bekijk alle uitlegdia's en uitlegvideo's
4. controleer jezelf door de vragen en oefeningen tussendoor te doen
5. maak aan het einde de verwerkingopdrachten en controleer of je de leerdoelen hebt behaald (voldoe je aan de succescriteria)
6. nog niet behaald = terug naar de stof/ uitlegvideo's en/of zoek hulp
7. geef aan (vraag in laatste dia's) of er extra ondersteuning nodig is van mij tijdens een contactmoment

Slide 1 - Tekstslide

H6 HORMOONSTELSEL

Slide 2 - Tekstslide

6.8 leerdoelen
Ik kan


  • de functie en werking van de bijnierhormonen uitleggen
  • uitleggen wat adrenaline te maken heeft met het sympatische zenuwstelsel


Slide 3 - Tekstslide

succescriteria
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: bijnieren, bijniermerg, bijnierschors, adrenaline, glucose, glycogeen, sympatische zenuwstelsel, corticosteroïden, cortisol, steroïden, ACTH

  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken

Slide 4 - Tekstslide

de bijnieren = hormoonklier
  • Liggen als een mutsje op de nieren, maar hebben niets met de nieren te maken.

  • Bijniermerg (binnenkant) - productie adrenaline 

  • Bijnierschors (buitenkant) - productie corticosteroïden, waarvan cortisol de bekendste is



Slide 5 - Tekstslide

adrenaline
productie in bijniermerg

'vecht of vlucht' hormoon (voorbereiden op actie, voor noodgevallen)

snelst werkende hormoon (snel gemaakt en snel afgebroken)


Slide 6 - Tekstslide

adrenaline
  1. zet glycogeen om in glucose (direct brandstof)
  2. hartslag sneller en krachtiger, bloeddruk stijgt
  3. bloedvaten wijder in de spieren, en nauwer op plekken waar minder bloed nodig is (wit van schrik worden)

Adrenalineproductie wordt gestimuleerd door het sympathische zenuwstelsel, ondersteunt de werking van dit zenuwstelsel.

Slide 7 - Tekstslide

Het verlagen van de bloeddruk. Hoort dit bij het (ortho)sympatische of parasympathische zenuwstelsel?
A
(ortho)sympatische zenuwstelsel
B
parasympatische zenuwstelsel

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Link

Adrenaline zet glycogeen om in glucose. Welk ander hormoon ken je die dit ook doet?
A
cortisol
B
insuline
C
glycogeen
D
glucagon

Slide 10 - Quizvraag

bijnierschorshormonen
bijnierschors maakt corticosteroïden, dit zijn
vetachtige hormonen (steroïden), net als testosteron

cortisol is de bekendste
- ACTH (bijnierschorsstimulerend hormoon) uit de hypofyse stimuleert de bijnierschors tot productie cortisol
- lijkt qua werking op adrenaline, maar dan veel trager
- bij lichamelijke stress (koorts/ ernstige wonden)
- stimuleert stofwisseling, verhoogt de weerstand
- bij langdurige stress verlaagt het juist de weerstand (mensen die te lang stress hebben worden sneller ziek)

Slide 11 - Tekstslide

Kat en hond
Een kat ligt rustig in de zon. Plotseling ziet ze een hond, komt overeind, zet een dikke staart op en kromt haar rug. De hond reageert hierop door te blaffen en zijn tanden te laten zien. Het gehalte aan adrenaline in het bloed van beide dieren zal door deze gebeurtenissen veranderen. Bij de hond en de kat wordt de afgifte van adrenaline op overeenkomstige wijze geregeld als bij de mens.

In welk bloedvat zal de adrenalineconcentratie het eerst veranderen?
A
in de bijnierader
B
in de bijnierslagader
C
in de nierslagader
D
in de nierader

Slide 12 - Quizvraag

Kat en hond
Een kat ligt rustig in de zon. Plotseling ziet ze een hond, komt overeind, zet een dikke staart op en kromt haar rug. De hond reageert hierop door te blaffen en zijn tanden te laten zien. Het gehalte aan adrenaline in het bloed van beide dieren zal door deze gebeurtenissen veranderen. Bij de hond en de kat wordt de afgifte van adrenaline op overeenkomstige wijze geregeld als bij de mens.
Daalt of stijgt het adrenalinegehalte in het bloed van de kat in bovenbeschreven situatie? Leg je antwoord uit.

Slide 13 - Open vraag

Je ziet kapitein Haddock uit de strip Kuifje.
In tekening 2 van de afbeelding wordt woede weergegeven en in tekening 3 angst. In het vervolg van het stripverhaal gaat kapitein Haddock tot snelle actie over. Als gevolg daarvan veranderen de concentraties van twee stoffen in zijn lichaam: adrenaline in het bloed en glycogeen in de spieren.
Neemt tijdens de snelle actie van kapitein Haddock de concentratie adrenaline in het bloed toe? En de concentratie glycogeen in de spieren?
A
geen van beide
B
alleen adrenaline in het bloed
C
alleen glycogeen in de spieren
D
zowel adrenaline in het bloed als glycogeen in de spieren

Slide 14 - Quizvraag

aan de slag
1. Maak een begrippenlijst van 6.8
2. Maak de toetsvragen van 6.8 en kijk deze na.
3. Bekijk de uitlegvideo op de volgende dia.

Controleer of je alle leerdoelen beheerst/ aan alle succescriteria voldoet. Zo niet: opnieuw door de stof/ opdrachten maken/ hulp vragen. 
Vul op de laatste dia in of je behoefte hebt aan een contactmoment met de docent (chat mw de Vries of mnr 't Hoen)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Ik heb behoefte aan een contact moment met de docent omdat ik (nadat ik alles heb gedaan in de lesson-up) nog vragen heb.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag