Taal in stappen boek B blz. 16

Wat is het voorzetsel in deze zin?
Joep loopt naar het bos.
1 / 11
volgende
Slide 1: Open vraag
NT2PraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is het voorzetsel in deze zin?
Joep loopt naar het bos.

Slide 1 - Open vraag

Een les over voorzetsels
Na deze les kun je:

* voorzetsels opnoemen.
* voorzetsels gebruiken in een zin en een vraag.

Slide 2 - Tekstslide

Weet je nog? 
Een voorzetsel staat vaak voor een 
zelfstandig naamwoord of een persoon.
Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je 
de    het   een  voor kunt zetten.

Slide 3 - Tekstslide

Hier een paar voorbeelden:
De tafel
 Het kastje
     3 voorbeelden van een zelfstandig naamwoord:
de paal


het huis


een beuk

Slide 4 - Tekstslide

     Kunnen jullie de zelfstandig naamwoorden noemen? De winter komt eraan...  

Slide 5 - Tekstslide

Nu gaan we verder met de voorzetsels.
Welke voorzetsels gebruiken we veel?
voor, achter, naast, bij, in, naar. 

De paal staat naast de straat.
De jongen zit in de iglo.
De jongen loop met het cadeau naar het huis.
Het meisje schaatst op het ijs.









Slide 6 - Tekstslide

Laten we oefenen. 

aan - naar - voor - bij - naast

1)  Hij loopt naar Piet.
2) Hij gaat niet naar huis.
3) Naast dat huis staat die boom.
4) Die boom staat voor een mooi huis.

Slide 7 - Tekstslide

aan - naar - in- bij - naast

5) Piet neemt hout mee ______ zijn huis.
6) Piet zaagt ____ de lange paal.
7) Koen kijkt _____ zijn buik.
8) Het meisje loopt ___ de sneeuw.
9) De stoel staat ___ de tafel.

Slide 8 - Tekstslide

En nu jij! 
Maak de zinnen compleet op blz. 16 
Opdracht 1
Vul op de puntjes het voorzetsel in. 
Opdracht 2
Maak daarna een vraag van de zin in je schrift. 

Slide 9 - Tekstslide

Op welke blz. ga nu en vanmiddag werken?

Slide 10 - Open vraag

Ben je al klaar? 
Zoek de blz. 17 naar de werkwoorden.

1. Je herkent de werkwoorden door -t op het eind. 
maait  
2. Kun jij er zelf een heel werkwoord van maken?
maaien 
3. Zoek ze allemaal op via Google!

Slide 11 - Tekstslide