BLOK 3 Grammatica deel 2 Voorzetsels
1 / 45
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Er zijn ..... voorzetsels gebruikt.
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben ... bezoek.
Ik ben ... bezoek.
A
bij
B
in
C
op
D
na
Slide 9 - Quizvraag
Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben op bezoek ... mijn oom.
Ik ben op bezoek ... mijn oom.
A
bij
B
in
C
op
D
na
Slide 10 - Quizvraag
Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben op bezoek bij mijn oom ... Friesland.
Ik ben op bezoek bij mijn oom ... Friesland.
A
bij
B
in
C
op
D
na
Slide 11 - Quizvraag
Vul het juiste voorzetsel in.
Mijn oom woont ... een huis ... een hele grote tuin.
Mijn oom woont ... een huis ... een hele grote tuin.
A
in + met
B
in + aan
C
bij + voor
D
bij + naast
Slide 12 - Quizvraag
Vul het juiste voorzetsel in.
... het huis loopt een shetlandpony.
... het huis loopt een shetlandpony.
Slide 13 - Open vraag
Vul het juiste voorzetsel in.
De pony is ... mijn tante.
De pony is ... mijn tante.
Slide 14 - Open vraag
Vul de 2 juiste voorzetsels in.
Loop je ... de tuin dan komt de pony ... je toe.
Loop je ... de tuin dan komt de pony ... je toe.
Slide 15 - Open vraag
Vul het juiste voorzetsel in.
Als het slecht weer is, zet mijn oom de pony ... de stal.
Als het slecht weer is, zet mijn oom de pony ... de stal.
Slide 16 - Open vraag
Een voorzetsel staat meestal voor een ....
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonsvorm
D
werkwoord
Slide 17 - Quizvraag
Voorzetsels geven ALTIJD een plaats aan.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
Voorzetsels helpen om de precieze plaats, richting of tijd aan te geven.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Vul het juiste voorzetsel in.
Op de basisschool zat ik .... mijn vriend.
(er zijn meerdere antwoorden goed)
Op de basisschool zat ik .... mijn vriend.
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
tegen
B
achter
C
voor
D
naast
Slide 20 - Quizvraag
Vul het juiste voorzetsel in.
Anne was .............de wolken met haar cijfer voor Nederlands.
Anne was .............de wolken met haar cijfer voor Nederlands.
A
over
B
naast
C
in
D
aan
Slide 21 - Quizvraag
Vul het juiste voorzetsel in.
De timmerman ging meteen..........de slag.
De timmerman ging meteen..........de slag.
A
tegen
B
aan
C
voor
D
na
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Link
Plak hier het screenshot van het resultaat van je oefening.
Slide 25 - Open vraag
Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Achter het station staat een bus op het plein.
Let op, het zijn er 2!
Achter het station staat een bus op het plein.
Slide 26 - Open vraag
Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Ik schrijf in mijn dagboek het liefst met een vulpen.
Let op, het zijn er 2!
Ik schrijf in mijn dagboek het liefst met een vulpen.
Slide 27 - Open vraag
Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
’s Avonds lig ik op de bank en kijk ik naar de televisie.
Let op, het zijn er 2!
’s Avonds lig ik op de bank en kijk ik naar de televisie.
Slide 28 - Open vraag
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Link
Plak hier het screenshot van het resultaat van je oefening.
Slide 31 - Open vraag
Maak nu zelf een zin met 2 voorzetsels in.
Slide 32 - Open vraag
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Wij
te zijn
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
prachtige
hoorden
in
muziek.
ligt
De
mand.
slapen
hond
de
Slide 35 - Sleepvraag
er niet
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
gesproken.
voorstelling
mag
de
Tijdens
worden
saaie
Slide 36 - Sleepvraag
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
gordijn.
vensterbank
op
De
witte
lagen
katten
de
achter
het
lange
Slide 37 - Sleepvraag
Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden uit dit tekstje :
In de grote steden zijn nogal wat ongelukkige mensen in het ziekenhuis beland omdat ze over een verse hondendrol uitgegleden. Eigenwijze eigenaren houden zich niet aan de belangrijke afspraak dat zij de uitwerpselen van hun hond moeten opruimen en de drol in een zakje moeten doen.
In de grote steden zijn nogal wat ongelukkige mensen in het ziekenhuis beland omdat ze over een verse hondendrol uitgegleden. Eigenwijze eigenaren houden zich niet aan de belangrijke afspraak dat zij de uitwerpselen van hun hond moeten opruimen en de drol in een zakje moeten doen.
Slide 38 - Open vraag
Noteer alle voorzetsels uit dit tekstje :
In de grote steden zijn nogal wat ongelukkige mensen in het ziekenhuis beland omdat ze over een verse hondendrol uitgegleden. Eigenwijze eigenaren houden zich niet aan de belangrijke afspraak dat zij de uitwerpselen van hun hond moeten opruimen en de drol in een zakje moeten doen.
In de grote steden zijn nogal wat ongelukkige mensen in het ziekenhuis beland omdat ze over een verse hondendrol uitgegleden. Eigenwijze eigenaren houden zich niet aan de belangrijke afspraak dat zij de uitwerpselen van hun hond moeten opruimen en de drol in een zakje moeten doen.
Slide 39 - Open vraag
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Link
Plak hier het screenshot van het resultaat van je oefening.
Slide 42 - Open vraag
Waar wil je nog extra uitleg over krijgen ?
