BLOK 5 Grammatica les 3 Voorzetsels

Blok 5 
Grammatica

les 3
voorzetsels

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Blok 5 
Grammatica

les 3
voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lesdoel
Aan het eind van de les weet je wat een voorzetsel is en kan je 't herkennen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

filmpje

Kijk het volgend filmpje over 'voorzetsels'

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
  • voorzetsels zijn woorden zoals                                                                                                      op, in, naast, voor, achter na, bij, tijdens enz.

  • Je gebruikt ze niet los maar altijd samen met een ander woord. Meestal een zelfstandig naamwoord.
                 op tafel, uit school, door mij

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Kijk even goed naar het plaatje 

boven de doos
in de doos
voor de doos
tussen de doos
......

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben ... bezoek.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben op bezoek ... mijn oom.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben op bezoek bij mijn oom ... Friesland.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.
Mijn oom woont ... een huis ... een hele grote tuin.
A
in + met
B
in + aan
C
bij + voor
D
bij + naast

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.

... het huis loopt een shetlandpony.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.

... het huis loopt een shetlandpony.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.

De pony is ... mijn tante.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de 2 juiste voorzetsels in.

Loop je ... de tuin dan komt de pony ... je toe.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.
Als het slecht weer is, zet mijn oom de pony ... de stal.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voorzetsel staat meestal voor een ....
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonsvorm
D
werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsels geven ALTIJD een plaats aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsels helpen om de precieze plaats, richting of tijd aan te geven.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.
Op de basisschool zat ik .... mijn vriend.
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
tegen
B
achter
C
voor
D
naast

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.
Anne was .............de wolken met haar cijfer voor Nederlands.

A
over
B
naast
C
in
D
aan

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste voorzetsel in.
De timmerman ging meteen..........de slag.
A
tegen
B
aan
C
voor
D
na

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
De hond slaapt op de bank.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Voor ons huis staat een BMW.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Achter het station staat een bus op het plein.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Ik schrijf in mijn dagboek het liefst met een vulpen.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
ā€™s Avonds lig ik op de bank en kijk ik naar de televisie.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Typ nu zelf 5 voorzetsels in.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten -> even herhalen
LW : lidwoord 'de, het, een'
WW : werkwoord vb. lopen, fietsen, gezwommen
ZNW : zelfstandig naamwoord vb. paal, deur, zwembad
BNW : bijvoeglijk naamwoord vb. de nieuwe schoenen
VZ : voorzetsel vb. in de kast, tijdens het galabal



Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de woorden naar de juiste woordsoort.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wij                     de                      
te                           zijn     
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

prachtige 
hoorden
in
muziek.
ligt
De
mand.
slapen
hond

Slide 33 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

er niet     
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

gesproken.
voorstelling
mag
de
Tijdens
worden
saaie

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

gordijn.
vensterbank
op
De
witte
lagen
katten
de
achter
het
lange

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klik op de link in de volgende slide. 
Maak de oefening en eindig met een screenshot van je resultaat.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Plak hier het screenshot van het resultaat van je oefening.

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar wil je nog extra uitleg over krijgen ?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Video

Jezelf mogen uiten
Expressie is de manier waarop je je identiteit aan de buiten wereld laten zien. Bijvoorbeeld door kleding, gedrag, lichaamstaal of haarstijl. Hoe mensen zichzelf presenteren aan anderen, kan overeenkomen met, maar ook afwijken van, hun sekse of genderidentiteit. Uiteindelijk gaat het erom dat je je mag uiten op een manier waar jij je prettig bij voelt ā€“ dit past ook goed bij het mensenrecht: Je mag zijn wie zelf wilt zijn.

Bekijk de video: Coming-out Nikkie Tutorials: "Ik ben transgender" - YouTube (00:42 min tot 1:26 min)

Toelichting: In deze video zie je dat de wereldberoemde Nederlandse Youtuber Nikkie bekend maakte dat zij transgender is. Transgender is dat je je niet het geslacht voelt die bij de geboorte toegewezen is. Nikkie is bijvoorbeeld geboren in een mannelijk lichaam, maar identificeert zich als vrouw. Andersom bestaat het ook, bijvoorbeeld Caitlyn Jenner ā€“ die geboren is als Bruce Jenner (de vader van Kendall en Kylie Jenner).

Wat goed is om te weten dat Nikkie Tutorials zelf niet de keuze kreeg om te vertellen, zij werd gedwongen. Er bestaat nog veel haat en geweld tegen mensen die een andere genderidentiteit (of seksualiteit) hebben.

Voornaamwoorden
We zeggen in het Nederlands hij of hem om naar mannen te verwijzen en zij of haar om naar vrouwen te verwijzen. Wie weet wat we zeggen om mensen aan te spreken die zich niet specifiek man of vrouw voelen? Het antwoord is: hen/hun of die/diens.

En wist je dat er heel talen zijn die helemaal geen gender hebben in hun grammatica? In het Fins, Hongaars, Ests, Turks en Vietnamees (en nog veel meer) bijvoorbeeld.

Meer informatie is te vinden in de handreiking sekse, gender en seksuele diveriteit van Rutgers.

https://shop.rutgers.nl/nl/webwinkel/handreiking-sekse-gender-en-seksuele-diversiteit/51576