Hoofdstuk 4 - formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Lesvragen:

• Verwijswoorden zijn woorden die....
• Ik kan 4 verwijswoorden opnoemen...

Programma:

• Terugblik vorige les
• Uitleg verwijswoorden
• Verwerking

Medelingen:

• Boek blz. 147 paragraaf Formuleren
• Denk aan opdracht Schoen in schrijfportfolio

Welkomstwoord docent

Herhaling meervouden

Geheugensteuntje

Als er van iets meer dan één is, noem je dat een meervoud.

Bijvoorbeeld: de leerlingen in de klas letten goed op.

Er zitten meer dan één leerling in de klas, leerlingen is het meervoud van leerling.

Bij de meeste woorden maak je het meervoud door -en achter het woord te zetten. Soms moet je het woord dan wel veranderen. Bekijk hier onder de verschillende stappen:

1

2

3

4

Geheugensteuntje

Hak het woord in lettergrepen:

bijvoorbeeld: beren

be - ren

De eerste lettergreep be-  eindigd met een een lange klank en is open. Je schrijft dan maar één klinker op en één medeklinker

Uitleg docent

Terugblik vorige les / nakijken

Kijk je werk goed na. Probeer bij fouten te achterhalen, wat je fout hebt gedaan en waarom. Dit helpt je fouten volgende keer te voorkomen.

Veel fouten? Neem dan even contact op met mevr. Renders via Teams

Schrijfopdracht schoen:

Niet in schrijfportfolio:

Fadi	Daniel
Rayan	Hussam
Thijs	Jordy
Milan	Jan
Thijs	Keano
Givano	Ralf
Nino

Uitleg docent

Blz. 143

 Je horloge moet je afdoen. Je kunt deze niet omhouden bij gym.

Mevrouw Renders drinkt graag thee. Zij lust geen koffie.

Verwijswoorden

Een verwijswoord berwijst naar een ander woord of een deel van een zin.

Verwijswoorden wijzen naar mensen, dieren of dingen

lidwoord	verwijswoorden
de	deze, die
het	dit, dat

Uitleg docent

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Man, auto, school, kind
Dat zijn ......

1. werkwoorden
2. bijvoeglijke naamwoorden
3. verwijswoorden
4. zelfstandige naamwoorden

Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat

1. verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
2. het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
3. de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
4. de schrijver lui is

Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.

Wat is het verwijswoord?

1. hij
2. is
3. al
4. hond

De kinderen gaan zometeen hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?

1. De kinderen
2. de juf
3. Werk
4. Verwijswoorden

Zelfstandige verwerking

1. formuleren blz. 147 maken 

opdracht 1,2,4

 

2. Extra lesstof en herhaling. Maak de volgende opdrachten:

 

Basis blz. 145

16,18,19,22

Kader blz. 145

17,18,19,20,22

3. Klaar:

Oefen online verder met spelling en grammatica:

• jufmelis
• meervoud
• junior einstein