bespreking: extra oefenen met tekstverbanden

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide


lesdoelen:

1. Je herkent de volgende 
    tekstverbanden:
    chronologisch verband,   
    opsommend verband, 
    tegenstellend verband
    en toelichtend verband




2. Je herkent de
    signaalwoorden die bij 
    die verbanden horen.

Slide 2 - Tekstslide


Dit geven schrijvers om iets duidelijker te maken.
 tekstverband:
  

1. chronologisch
2. opsommend
3. tegenstellend
4. toelichtend

Slide 3 - Tekstslide


Er worden tegengestelde zaken genoemd.
 tekstverband:
  

1. chronologisch
2. opsommend
3. tegenstellend
4. toelichtend

Slide 4 - Tekstslide


Dingen worden na elkaar genoemd.
 tekstverband:
  

1. chronologisch
2. opsommend
3. tegenstellend
4. toelichtend

Slide 5 - Tekstslide


De gebeurtenissen worden in volgorde van tijd beschreven.
 tekstverband:
 
1. chronologisch
2. opsommend
3. tegenstellend
4. toelichtend

Slide 6 - Tekstslide

1. Noteer het tekstverband.

Vroeger sportte ik drie dagen in de week. Tegenwoordig besteed ik mijn tijd aan mijn huiswerk.

Slide 7 - Open vraag

1. Noteer het tekstverband.

Vroeger sportte ik drie dagen in de week. Tegenwoordig besteed ik mijn tijd aan mijn huiswerk.

Slide 8 - Open vraag

2. Noteer het tekstverband.

Hoewel het hard regende werden de kinderen gelukkig niet nat dankzij een paraplu.

Slide 9 - Open vraag

3. Noteer het tekstverband.

Voor mijn verjaardag heb ik prachtige cadeaus gekregen. Allereerst kreeg ik een nieuw shirt van mijn broer, verder een zilveren armband van mijn ouders en mijn opa gaf mij een mooi boek.

Slide 10 - Open vraag

4. Noteer het tekstverband.

Op vakanties kunnen reizigers soms akelige ziektes oplopen zoals malaria en het zika-virus.

Slide 11 - Open vraag

5. Noteer het tekstverband.

In wiskunde is Rob erg goed. Met taal heeft hij echter meer moeite. In tegenstelling tot zijn moeder; die spreekt drie talen vloeiend.

Slide 12 - Open vraag

Noteer het signaalwoord dat in de zin staat.

Mijn broer houdt van avontuurlijke reizen maken, zo is hij vorig jaar nog naar Zuid-Amerika geweest.

Slide 13 - Open vraag

Noteer de signaalwoorden die in de zin staan.

Ik ga eerst naar mijn opa en oma, daarna ga ik mijn huiswerk maken en om 19.00 uur ga ik hockeyen.

Slide 14 - Open vraag

Noteer het signaalwoord dat in de zin staat.

Mijn broer lust bijna alles. Mijn zusje daarentegen lust vrijwel niets.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de signaalwoorden die in de zin staan.

Nadia moet nog zoveel doen. Ten eerste heeft ze een enorme berg huiswerk. Ten tweede moet ze van haar moeder vandaag haar kamer opruimen. Ten slotte wil de hond nog graag een rondje met haar lopen.

Slide 16 - Open vraag

Herken je de tekstverbanden en signaalwoorden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Over welk onderdeel wil je nog meer uitleg?

Slide 18 - Open vraag