Les 5 & 6: 2.3 Het betoog, 10.2 objectieve en subjectieve argumenten CONA

2425 4H Periode 2 les 5 en 6
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2425 4H Periode 2 les 5 en 6

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Programma:
  • Bespreken nieuwsbericht in een groepje van drie (stap 3 Revisie, blz. 42). 
  • Uitleg betoog en objectieve en subjectieve argumenten
  • Aan het werk

Slide 3 - Tekstslide

Redactieronde - groepjes van 3/4
1. Jij als schrijver vult het feedbackformulier al voor een deel in. 
- Algemeen
- Reflectievragen
- Feedbackvragen
2. Je laat je tekst lezen aan twee of drie klasgenoten. Deze klasgenoten zijn jouw feedbackgevers. Zij geven antwoord op jouw feedbackvragen en vullen de checklist in. 
3. Zorg ervoor dat het voor jou duidelijk is hoe je je werk kunt verbeteren. 

Slide 4 - Tekstslide

Verbeter nu je nieuwsbericht en lever het opnieuw in.

Slide 5 - Tekstslide

2.3 Het betoog
  • Overtuigende tekst - Je wilt dat de lezer jouw standpunt overneemt. 
  • Betoog bevat een standpunt + argumenten. De tekst is subjectief.
  • Het is slim om stil te staan bij de mening van anderen, bij de mogelijke gedachten van je lezer. Vervolgens toon je aan dat jouw argumenten zwaarder wegen door de andere mening/argumenten te weerleggen
  • Persoonlijke stijl, er is ruimte voor emotie en retorische middelen (ironie, humor, overdrijving)
  • Vaste tekststructuur (stelling-argumentenstructuur of voordelen-nadelenstructuur), Inleiding (aandachtstrekker + standpunt) - kern (alinea: argument s + u + b) slot (conclusie/herhaling standpunt, verhaal rondmaken)

Slide 6 - Tekstslide

Feitelijke en waarderende argumenten
  • Feitelijke (objectieve) argumenten zijn controleerbaar. Denk aan feiten of onderzoeksresultaten.
  • Waarderende (subjectieve) argumenten zijn niet-feitelijk. Ze zijn gebaseerd op emotie, overtuiging, geloof, normen en waarden of vermoedens. Het zijn uitspraken over wat goed of slecht, mooi of lelijk, gepast of ongepast, waardevol of waardeloos is. 
  • Feitelijke argumenten zijn in de basis sterker, maar waarderende argumenten kunnen ook een sterke overtuigingskracht hebben. 
  • Essentieel is dat de gebruikte argumenten valide zijn. 

Slide 7 - Tekstslide

Een betoog heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat doet een schrijver als hij als tekstdoel OVERTUIGEN heeft?
A
Hij legt uit en geeft vooral feiten.
B
Hij probeert je over te halen om het eens te worden met zijn standpunt.
C
Hij probeert je te overtuigen om iets te gaan doen.
D
Hij schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.

Slide 9 - Quizvraag

We kunnen beter met de auto gaan, want het regent.
A
Waarderend argument
B
Feitelijk argument

Slide 10 - Quizvraag

We kunnen beter met de auto gaan, want het is koud.
A
Waarderend argument
B
Feitelijk argument

Slide 11 - Quizvraag

De trainer moet alle spelers evenveel aandacht geven. We moeten iedereen hetzelfde behandelen.
A
Waarderend argument
B
Feitelijk argument

Slide 12 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?

Slide 13 - Open vraag

Afronding
Lees in je leesboek! Volgende week moet het boek uit zijn. 

Aan de slag:
H3, Tekst 1: opdracht 1, 2, 4 t/m 6, p. 46 = huiswerk volgende les

Slide 14 - Tekstslide