Geestelijke gezondheidszorg - 2 Relatie en begeleiding

Geestelijke gezondheidszorg 
Module 2 Relatie en begeleiding
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Geestelijke gezondheidszorg 
Module 2 Relatie en begeleiding

Slide 1 - Tekstslide

Module 2 Relatie en begeleiding
Relatie tussen verzorgende en psychiatrische zorgvrager

Slide 2 - Tekstslide

Hoe ga je dat nou doen met houding en relatie en zo? 
Je hebt geleerd dat je afstand moet houden maar ook nabij moet zijn, dat gaat toch niet samen? 
Jij mag wel hun intiemste problemen weten, maar van jou krijgen ze dat niet te weten.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk tegenover professioneel
Intensief contact met zorgvrager, vaak op kwetsbare momenten.

WEL: begrip en steun (professioneel)
NIET: genegenheid en vriendschap (persoonlijk)

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijke relatie
Doel: de relatie

Kenmerken:
  • er is sprake van een emotionele band;
  • er is wederkerigheid in het uitwisselen van gevoelens en gedachten;
  • de relatie is van onbegrensde duur en niet aan tijd en plaats gebonden;
  • de relatie komt vrijwillig tot stand.
Als je te veel vertelt aan de zorgvrager, kun je daarmee de zorgvrager belasten!



Slide 5 - Tekstslide

Professionele relatie
Doel: hulp verlenen en hulp ontvangen

Kenmerken:
  • het doel van de relatie is het verlenen van hulp;
  • de zorgvrager heeft geen of beperkte inspraak bij de keuze van de verzorgende (betrekkelijke vrijwilligheid);
  • er is sprake van functionele openheid van de kant van de hulpverlener;
  • er is afbakening in tijd en plaats.



Slide 6 - Tekstslide

Afbakening in tijd en plaats


A
professionele relatie
B
persoonlijke relatie

Slide 7 - Quizvraag

Betrekkelijke vrijwilligheid

A
professionele relatie
B
persoonlijke relatie

Slide 8 - Quizvraag

Doel is verlenen van hulp:


A
professionele relatie
B
persoonlijke relatie

Slide 9 - Quizvraag

Emotionele band:


A
professionele relatie
B
persoonlijke relatie

Slide 10 - Quizvraag

Functionele openheid:

A
professionele relatie
B
persoonlijke relatie

Slide 11 - Quizvraag

Komt vrijwillig tot stand

A
professionele relatie
B
persoonlijke relatie

Slide 12 - Quizvraag

Onbeperkt in duur, tijd en plaats

A
professionele relatie
B
persoonlijke relatie

Slide 13 - Quizvraag

Wederkerigheid:


A
professionele relatie
B
persoonlijke relatie

Slide 14 - Quizvraag

‘De valkuil van wederkerigheid staat altijd open. Je kunt er onbewust instappen.’ Bijvoorbeeld:
A
Je doet een kaartspelletje met de zorgvrager.
B
Je hebt intensief contact met de zorgvrager.
C
Je neemt iets aan van een zorgvrager dat hij speciaal voor jou heeft bestemd.
D
Je vertelt iets over jezelf om het vertrouwen van de zorgvrager te winnen.

Slide 15 - Quizvraag

Professionele hulpverleningsrelaties
Aspecten om aandacht aan te besteden:
  • houding (attitude);
  • therapeutisch effect;
  • afstand en nabijheid (betrokken zijn);
  • machtsverschil en gelijkwaardigheid;
  • risicogedrag.




Slide 16 - Tekstslide

Houding 1 
Basis van de relatie met zorgvrager is veiligheid en vertrouwen.

Hoe kun je het gevoel van veiligheid bevorderen?
Hoe kun je het vertrouwen van de zorgvrager winnen en behouden?

Slide 17 - Tekstslide

Houding 2
Respect
- accepteren als gelijkwaardig mens;
- zorgvrager in zijn waarde laten;
- laten blijken dat zorgvrager mag zijn wie hij is ook al is hij in de war 
- beroep blijven doen op eigen kracht van zorgvrager
- je eigen grenzen duidelijk aangeven
Inlevingsvermogen (empathie)
Echtheid (verbaal en non-verbaal)


Slide 18 - Tekstslide

Therapeutisch effect
Met het therapeutisch effect wordt bedoeld dat de relatie positief bijdraagt aan de verandering en/of behandeling van de psychiatrische stoornis. 
Je kunt de zorgvrager ook ondersteunen bij het ontdekken van zijn eigen kracht, en hem stimuleren deze in te zetten. 

Slide 19 - Tekstslide

Afstand en nabijheid
Je balanceert tussen betrokken zijn bij de zorgvrager en het bewaren van professionele afstand. Je hebt vaak intensief contact, er is een vertrouwensrelatie nodig, maar te nabij is schadelijk voor zorgvrager en jouzelf.
Je moet de zorgvrager leren kennen, maar niet verstrikt raken in zijn problemen. Die kunnen jou triggeren waardoor je niet voldoende afstand kunt nemen. Maar ook: als de zorgvrager zich teveel aan jou hecht kan een andere verzorgende niet meer met hem uit de voeten.

Slide 20 - Tekstslide

Machtsverschil en gelijkwaardigheid 1
Bij een niet-gelijkwaardige relatie is er een machtverschil, een bepaalde afhankelijkheid. Een zorgvrager wil vaak niet afhankelijk zijn. Als jij dan beslissingen voor hem maakt zonder overleg (betuttelen, je overheersend opstellen, zorgvrager dwingen) dan roept dit weerstand op en wantrouwen. 
Reflectie
Streef ik nu doelen na die ook de doelen zijn van de zorgvrager?
Ben ik respectvol in mijn benadering?
Heb ik vanuit de gedachtegang van de zorgvrager gehandeld?


Slide 21 - Tekstslide

Machtsverschil en gelijkwaardigheid 2
Je macht reikt niet verder dan de zorgvrager wil. 
Als je iets van de zorgvrager wilt of iets samen met hem wilt bereiken in het kader van zijn behandeling, dan ben je van hem afhankelijk. Als hij zijn medewerking weigert, sta je in principe met lege handen en ben je machteloos. Je kunt zijn instemming en medewerking aan zijn behandeling niet afdwingen, ook al is het voor zijn bestwil. 

Slide 22 - Tekstslide

Risicogedrag
* meestal acuut

- dreiging of daadwerkelijke fysieke agressie van de zorgvrager;

- gedrag waardoor de zorgvrager een gevaar voor zichzelf vormt (zelfbeschadiging, zichzelf het leven willen benemen).

Slide 23 - Tekstslide

Risicogedrag - oorzaak
  • slechte beheersing van de eigen impulsen;
  • onmacht;
  • angst en wantrouwen;
  • willen manipuleren of indruk willen maken (imponeren).



Slide 24 - Tekstslide

Risicogedrag - gevolgen
Hoe jij als verzorgende reageert op psychosociale problemen bij de zorgvrager ligt aan:
  • ervaringen die je in verband met psychosociale problemen hebt opgedaan;
  • je karakter;
  • de mate waarin je met je eigen angst en emotie kunt omgaan;
  • hoe erg je emmertje vol zit op dat moment.
ZORG VOOR JEZELF, NEEM AFSTAND, NEEM PAUZE, PRAAT!


Slide 25 - Tekstslide

CASUS
Verzorgende Gerwin stoort zich erg aan het gedrag van mevrouw De Haas. Hij vindt dat ze altijd in het middelpunt van de aandacht wil staan en vindt haar gedrag overdreven. Hij kan zijn ergernis nauwelijks bedwingen en besteedt het liefst zo weinig mogelijk aandacht aan haar. Elke dag hoopt hij dat ze met ontslag is of wordt overgeplaatst naar een andere afdeling.


Slide 26 - Tekstslide

De gedachten en houding van Gerwin tegenover mevrouw De Haas zijn niet professioneel.
A
ja, klopt
B
nee, klopt niet

Slide 27 - Quizvraag

De gevoelens van Gerwin belemmeren communicatie en vertrouwen. Hij kan geen betrokkenheid tonen.
A
ja, klopt
B
nee, klopt niet

Slide 28 - Quizvraag

Gerwin laat zich meevoeren door zijn ergernis over haar gedrag. Hierdoor neigt hij naar zo min mogelijk contact (vermijden).
A
ja, klopt
B
nee, klopt niet

Slide 29 - Quizvraag

Gerwin neigt naar een persoonlijke relatie met mevrouw De Haas.
A
ja, klopt
B
nee, klopt niet

Slide 30 - Quizvraag

Tips voor Gerwin - vraag
Welke tips zou je Gerwin willen geven voor zijn gedachten en houding ten opzichte van mevrouw De Haas?

Slide 31 - Tekstslide

Tips voor Gerwin - antwoord
  • Zijn ergernis bespreekbaar maken met zijn collega’s.
  • Nagaan bij zichzelf waar zijn ergernis vandaan komt. Het kan heel goed zijn dat iets hem herinnert aan (vroegere) persoonlijke ervaringen.
  • Zijn grenzen aangeven in zijn contacten met mevrouw De Haas.
  • Haar bewust opzoeken in plaats van uit de weg gaan en zich hierbij laten coachen.



Slide 32 - Tekstslide

Sociaal netwerk en hulpverlening
Sociaal netwerk heeft invloed op het herstelproces (positief of negatief)

Familielid met een psychiatrische stoornis is een zware belasting voor de familie (gezinsrelaties, spanningen, gevoel voor veiligheid, aandacht, verantwoordelijkheid, angst en bezorgdheid, gevoelens van schuld, machteloosheid en tekortschieten )

Slide 33 - Tekstslide

Ervaringen met de hulpverlening
Familie heeft vaak een (te) hoge verwachting van hulpverlening.
Geen opvang voor familie, alle aandacht naar de zorgvrager.
Familie mag niet geïnformeerd worden door zorgvrager.
Prognose (herstelproces) vaak onduidelijk.

Slide 34 - Tekstslide

Rol van de verzorgende voor familie
- Overleggen met familie over hoe ze hun mogelijkheden en ervaringsdeskundigheid effectief kunnen inzetten. 
- Laat merken dat je oog hebt voor hun draaglast en draagkracht. 
- Familie is eerder geneigd om bij jou aan te kloppen dan bij de psychiater. 
- Je bent een belangrijke tussenpersoon voor familie en behandelaars.
- Voorlichting geven hoe je de zorg vorm en inhoud geeft, wat het doel is.
- Familie tips en tools geven over hoe om te gaan met de zorgvrager of hoe ze zichzelf sterker kunnen maken in de ontstane situatie. 

Slide 35 - Tekstslide

Module 2 Relatie en begeleiding
Methodisch begeleiden in de GGZ

Slide 36 - Tekstslide

De manier waarop je begeleidt, wordt je begeleidingsstijl genoemd. Bij het begeleiden van een zorgvrager is het steeds weer belangrijk om bewust te kiezen voor een bepaalde begeleidingsstijl. Om een zorgvrager succesvol te begeleiden, kies je bewust een bij de zorgvrager passende begeleidingsstijl. Hierbij ga je methodisch te werk. Dit wil zeggen dat je gebruikmaakt van een vaste denk- en werkwijze, bij voorkeur een waarvan is aangetoond dat hij werkt.

Slide 37 - Tekstslide

begeleidingsstijl kiezen
- weet welke doelen je met je begeleiding wilt bereiken 

- schat in in hoeverre de zorgvrager in staat en bereid is om uit te voeren wat je van hem verwacht

Of je je doel bereikt hangt af van:
- taakbekwaamheid zorgvrager (kun je het?) 
- motivatie zorgvrager (wil je het?) 

Slide 38 - Tekstslide

Taakvolwassenheid
Taakvolwassenheid hangt samen met het uitvoeren van een taak: in welke mate de zorgvrager in staat en bereid is een taak uit te voeren die van hem verwacht wordt.
Als de zorgvrager in staat is een taak te verrichten en hij wil dat ook, dan is hij taakvolwassen. 

Uit onderzoek is gebleken dat er een sterke relatie is tussen iemands taakvolwassenheid en de manier waarop hij het beste begeleid kan worden. 

Slide 39 - Tekstslide

Inschatten taakvolwassenheid
Kan de zorgvrager de taak uitvoeren? (Heeft hij al ervaring met het uitvoeren van de taak? Heeft hij genoeg kennis en inzicht? Heeft hij genoeg vaardigheden/capaciteiten/vermogens?)

Wil de zorgvrager de taak uitvoeren? (Is hij gemotiveerd om de inspanning te leveren die van hem gevraagd wordt? Wil en kan hij verantwoordelijkheid nemen voor de taak? Heeft hij voldoende zelfvertrouwen?)
Taakvolwassenheid varieert per taak. 

Slide 40 - Tekstslide

Is de taakvolwassenheid altijd hetzelfde?
A
ja
B
nee

Slide 41 - Quizvraag

aanmoedigen, overtuigen
instructie geven, taak overnemen
zorgvrager zelf laten doen, delegeren
leren, coachen, ondersteunen

Slide 42 - Tekstslide

Begeleiden
Begeleiding geven bestaat uit sturing en steuning.
Sturing: taakgericht gedrag van degene die stuurt, bv
  • beslissingen nemen voor de zorgvrager;
  • hem bewegen tot bepaalde gewenste beslissingen;
  • hem vertellen wat, wanneer en hoe hij iets moet doen;
  • hem controleren of hij het op de juiste manier doet 
Steuning: relatiegericht gedrag van degene die steunt, bv
  • de zorgvrager aanmoedigen of bemoedigen;
  • naar de zorgvrager luisteren, hem complimenten geven, troosten of advies geven.





Slide 43 - Tekstslide

 relatiegericht en beetje taakgericht 
taakgericht
beetje relatiegericht, beetje taakgericht
taakgericht en beetje relatiegericht

Slide 44 - Tekstslide

Begeleidingsstijlen - directieve stijl
directief: instrueren, voorschrijven en zeggen hoe iets moet gebeuren. 

Als je een directieve begeleidingsstijl hanteert, zeg je iemand wat hij moet doen en hoe hij het moet doen. 
Bij deze stijl is het niet gewenst dat de zorgvrager meedenkt of meebeslist. 

Risico: frustratie, kritiek, vijandigheid, je remt spontaniteit, betrokkenheid, initiatief en inbreng van eigen ideeën

Slide 45 - Tekstslide

Begeleidingsstijlen - overtuigende stijl
Overtuigen wil zeggen dat je iemand met bewijzen tot andere gedachten brengt. Bij deze stijl:

  • probeer je de zorgvrager te betrekken in besluiten
  • licht je besluiten toe;
  • geef je gelegenheid om vragen te stellen;
  • vraag je om suggesties;
  • controleer je vorderingen.
Risico: over grenzen heen gaan, te veel participatie, besluiteloos.





Slide 46 - Tekstslide

Begeleidingsstijlen - participerende stijl
Participeren wil zeggen deelnemen en meedoen aan. 

Sleutelbegrippen bij de participerende begeleidingsstijl zijn: je betrokken tonen, elkaar accepteren zoals je bent, oprechte belangstelling hebben, de zorgvrager en zijn behoefte centraal stellen.

Risico: vervagen grenzen en verantwoordelijkheden, conflictvermijdend.

Slide 47 - Tekstslide

Begeleidingsstijlen - delegerende stijl
Delegeren staat voor overdragen van een taak. Je legt bijna alle verantwoordelijkheid bij de zorgvrager voor het nemen van besluiten, het oplossen van problemen en het verrichten van taken. Bij de delegerende stijl verwijs je vaak naar regels en procedures. 

Risico: door de rationele benadering kan een gevoel van afstandelijkheid en onpersoonlijkheid ontstaan bij de zorgvrager. Contact met de zorgvrager en betrokkenheid worden minder.

Slide 48 - Tekstslide

Welke twee vragen stel je om in te schatten of de zorgvrager taakvolwassen is?
A
Heeft de zorgvrager de taak al eens uitgevoerd?
B
Kan de zorgvrager de taak uitvoeren?
C
Welk doel wil de zorgvrager bereiken met de taak?
D
Wil de zorgvrager de taak uitvoeren?

Slide 49 - Quizvraag

Zorgdrager is niet capabel, wel gemotiveerd. Welke begeleidingsstijl kies je?
A
instrueren
B
overtuigen
C
ondersteunen
D
delegeren

Slide 50 - Quizvraag

Zorgdrager is capabel en gemotiveerd. Welke begeleidingsstijl kies je?
A
instrueren
B
overtuigen
C
ondersteunen
D
delegeren

Slide 51 - Quizvraag

Zorgdrager is wel capabel, niet gemotiveerd. Welke begeleidingsstijl kies je?
A
instrueren
B
overtuigen
C
ondersteunen
D
delegeren

Slide 52 - Quizvraag

Zorgdrager is niet capabel, niet gemotiveerd. Welke begeleidingsstijl kies je?
A
instrueren
B
overtuigen
C
ondersteunen
D
delegeren

Slide 53 - Quizvraag