Lezen H4 opdracht 2- H1F

Waar gaan de teksten over?
1 / 14
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Waar gaan de teksten over?

Slide 1 - Open vraag

Wat is de betekenis van herkauwen?
A
een groot verschil
B
schouder van een groot viervoetig dier
C
voorzichtig
D
voedsel nog een keer verwerken

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de betekenis van tuigje?
A
riempje
B
vrolijk; uitbundig
C
met grote kracht slaan/duwen
D
een groot verschil

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de betekenis van schoft?
A
voorzichtig
B
vrolijk;uitbindig
C
schouder van een viervoetig dier
D
riempje

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de betekenis van Spaanse pas?
A
riempje
B
stap waarbij een dier zijn voorpoot hoog optilt en naar voren strekt
C
voorzichtig
D
een groot verschil

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de betekenis van een verschil van dag en nacht?
A
met grote kracht slaan/duwen
B
een groot verschil
C
vrolijk; uitbundig
D
voorzichtig

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de betekenis van jolig?
A
voorzichtig
B
met grote kracht slaan/duwen
C
riempje
D
vrolijk;uitbundig

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de betekenis van met beleid?
A
voorzichtig
B
met grote kracht duwen/slaan
C
schouder van een groot viervoetig dier
D
riempje

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de betekenis van beuken?
A
voorzichtig
B
vrolijk; uitbundig
C
met grote kracht slaan/duwen
D
voedsnel nog een keer verwerken

Slide 9 - Quizvraag

Waarom is Jantien met haar bijzondere hobby begonnen?

Slide 10 - Open vraag

Welke 2 verschillen tussen paarden en koeien noemt Jantien in alinea 2?
A
koeien herkauwen wel, paarden niet
B
de rug van de koe is breder dan die van een paard
C
een koe heeft wel een schoft en een paard niet
D
een paard heeft wel een schoft en een koe niet

Slide 11 - Quizvraag

Vul het schema aan van vraag 6
A
want de koe heeft geen schoft, want dan glijdt ze naar voren als de koe gaat grazen
B
want anders glijdt ze naar voren als de koe gaat grazen, want de koe heeft geen schoft

Slide 12 - Quizvraag

Welke 3 signaalwoorden voor chronologisch verband herken je in alinea 3?

Slide 13 - Open vraag

Welke tekstverbanden herken je in alinea 4?
A
opsommend en tegenstellend
B
opsommend, tegenstellend, chronologisch
C
opsommend, tegenstellend, chronologisch en toelichtend
D
tegenstellend, chronologisch, toelichtend

Slide 14 - Quizvraag