Maandag blokuur 1a

Vandaag 1b

  1. Dilemma op maandag
  2. Huiswerk behandelen (blz. 102) 
  3. Presentatie voorbereiding
  4. Creatief schrijven
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 1b

  1. Dilemma op maandag
  2. Huiswerk behandelen (blz. 102) 
  3. Presentatie voorbereiding
  4. Creatief schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dilemma op maandag
Het is heel koud maar je loopt altijd in je korte broek

of

Het is altijd erg warm maar je loopt altijd in lange broek

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dilemma op maandag
Elke dag beginnen met het eten van een stuk stoepkrijt

of

Iedereen die je ziet geef je altijd een knuffel

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 
  • 1 iemand (Maikel van Hoof) met een extreme hobby
  • 2 eigen antwoord
  • 3 en (2x)
  • 4 (1) Hij maakt een praatje met Hans van Tol, de eigenaar van de Turbopolyp. (2) Hij koopt tien penningen. (3) Hij neemt plaats in de gondel. (4) Hij maakt de beugel vast.
  • 5 (1) eerst; (2) Daarna; (3) vervolgens; (4) tot slot
  • 6 de Turbopolyp, de Booster Maxxx en de Autoscooter (alinea 3)
  • 7 Hij bedoelt met ‘spektakel’ een bijzondere of indrukwekkende show.
  • 8 tegenstelling
  • 9 … dat was niet zo. / dat bleek helemaal niet waar te zijn.
  • 10 eigen antwoord


Opdracht 1

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • 1 koerijden
  • 2 eigen antwoord
  • 3 a herkauwen (al. 2): voedsel nog een keer verwerken
  • b tuigje (al. 2): riempje
  • c schoft (al. 2): schouder van een groot viervoetig dier (eigenlijk: een hoge plek tussen de schouders)
  • d Spaanse pas (al. 4): stap waarbij een dier zijn voorpoot hoog optilt en naar voren strekt
  • e een verschil van dag en nacht (al. 5): een groot verschil
  • f jolig (al. 5): vrolijk; uitbundig
  • g met beleid (al. 6): voorzichtig
  • h beuken (al. 6): met grote kracht slaan/duwen
  • 4 Ze mocht van haar ouders geen paard hebben, maar er waren wel voldoende koeien in de buurt; daarom is ze gaan koerijden in plaats van paardrijden.
  • 5 (1) De rug van een koe is breder dan die van een paard. (2) Een koe heeft geen schoft en een paard wel.
  • 6
  • Jantien moet haar zadel goed vastmaken aan de staart van de koe.
  • want
  • a Anders glijdt ze naar voren als de koe gaat grazen.
  • want
  • b De koe heeft geen schoft.







Opdracht 2

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • 7 Eerst, Dan, daarna
  • 8 (1) opsommend verband: en; (2) tegenstellend verband: Maar, maar; (3) chronologisch verband: laatst + dit jaar; eerst + toen (het gaat hier om twee verschillende situaties/omstandigheden) [ook nog: redengevend verband: want; concluderend verband: dus, maar die zijn nog niet aan de orde geweest]
  • 9 (1) Ze is ooit onder het schrikdraad door gekropen om bij Jantien te zijn. (2) Ze vraagt aandacht door zachtjes tegen Jantiens rug te duwen en aan Jantiens haar en jas te knabbelen.
  • 10 (1) Ze rijdt niet lang op dezelfde koe: maximaal een half uur. (2) Ze doet alleen wat de dieren aankunnen. (3) Ze rijdt alleen op dieren die aangeven dat ze het leuk vinden.
  • 11 in alinea 3 – toelichting: In deze alinea beschrijft Jantien hoe voorzichtig ze is met de koeien: eerst leert ze de koeien meelopen en wat kleine dingetjes doen. Dan laat ze ze twee tot drie maanden tot rust komen. Pas als de koeien daarna nog steeds naar Jantien toe komen, gaat ze ermee door, want dan weet ze dat de koeien het leuk vinden.
  • 12 Volgens hem hebben koeien een sterke rug, dus een koe kan het gewicht van Jantien (50 kilo) makkelijk aan. Bovendien wordt Jantiens gewicht ook nog eens verdeeld door het zadel.
  • 13 Als een koe niet wil dat er op haar gereden wordt, laat ze dat heus wel blijken / dan gebeurt het ook niet. – Jantien zegt in alinea 6: ‘Als ze het niet leuk vinden, laten ze het echt wel weten en dan ga ik er niet mee door. Toon Meesters zegt: ‘Als een koe het niet wil, dan gebeurt het ook niet.’







Opdracht 2, vervolg

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je je publiek nieuwsgierig?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Creatieve opening

Citaat

Quiz

Raadsel

Humor

Anekdote

Bedankje

Een vraag aan je publiek

Enzovoorts...

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

kijk je publiek aan

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

houding 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

spreek rustig en verstaanbaar

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het middenstuk

  • Het middenstuk behandelt de diverse aspecten van het onderwerp. 
  • Dit noemen we de deelonderwerpen.
  • denk aan:
  • Gevolgen / voordelen / oplossingen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

slot van een presentatie
Korte samenvatting of conclusie
Opvallende uitspraak (uitsmijter) of tip
Vraag of er nog vragen zijn.
Bedank het publiek.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?
Een natuurlijk en duidelijk eindpunt van je presentatie is:
"Zijn er nog vragen?" 


Slide 15 - Tekstslide

Door je publiek de gelegenheid te geven om vragen te stellen, kun je een duidelijke afronding geven. 
Vragen voorbereiden
Aan het einde geef je de mogelijkheid om vragen te stellen.


Slide 16 - Tekstslide

Van te voren kun je alvast nadenken over de mogelijke vragen die je publiek kan hebben. 

Vragen over het onderwerp, over je voorbereiding, over je eigen mening etc.
Beantwoord in je voorbereiding deze vragen alvast voor jezelf. Zoek het antwoord op als je het niet weet. 
Creatief schrijven

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is een verhaal goed?
Niet te lang
1 belangrijke gebeurtenis
inleiding - kern - slot
beschrijven van gedachten, gevoelens, sfeer
de lezer blijft lezen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Creatief schrijven
  • Je krijgt elke 2 minuten (ongeveer) een plaatje te zien. 
  • Hierover schrijf je een verhaal.
  • Na elke minuut krijg je een ander plaatje te zien en schrijf je zo, zodat dit in je verhaal past.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
2:00
Inleiding

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
2:00
Inleiding

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
2:00
Kern

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
2:00
Kern

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
2:00
Kern/climax

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
2:00
Slot

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruil jouw verhaal met die van je buurvrouw/man. Lees nu het verhaal wat je hebt gekregen.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op: 

  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu zelf aan de slag!
In het verhaal wat je zojuist hebt geschreven staan ook lijdende voorwerpen. Onderstreep of kleur deze.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies