Werkwoordelijk gezegde


Het werkwoordelijk gezegde
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Het werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Doel
  • Aan het einde van de les weet ik wat een werkwoordelijk gezegde is
  • Aan het einde van de les kan ik het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

  • Het gezegde zegt waar de zin over gaat. 
  • Je hebt gezegdes met 'zijn' en gezegdes met 'doen':
  • (zijn) Hij is gek. De honden zijn smerig. Dit is echt belachelijk.
  • (doen) Hij slaapt. De honden rennen door de modder. Ik zit te suffen.
  • Het gezegde met 'doen' noemen we het werkwoordelijk gezegde. Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden
  • De Britse politie zoekt Chet Hanks, de zoon van de wereldberoemde acteur Tom Hanks.
  • De jongen zou dit weekend een hotelkamer vlakbij het vliegveld Londen Gatwick hebben vernield.
  • Dat meldt Mirror.
  • Volgens de Britse krant heeft de 24-jarige Chet voor 1.200 pond schade aangericht.

Slide 4 - Tekstslide

  • In elke goede Nederlandse zin staat een werkwoord. Dat werkwoord vertelt wat iemand doet of wat er gebeurt.
  • Soms is één werkwoord genoeg om duidelijk te maken wat er gebeurt, bijvoorbeeld:
  • De mensen schreeuwen.
  • Ze surfen de hele dag.
  • Maar vaak zijn er meer werkwoorden nodig om te vertellen wat er precies gebeurt.
  • De mensen willen schreeuwen.
  • Ze hebben de hele dag gesurft.
  • Al die werkwoorden samen zeggen dus wat iemand doet of wat er gebeurt. We noemen alle werkwoorden in een zin het gezegde, het werkwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Tekstslide

  • Het woordje 'te' en ‘aan het’ horen ook bij het werkwoordelijk gezegde.
  • Hij probeert de administratie van school te hacken.
  • Ze probeerde hem iets te vertellen.
  • Hij was gisteren aan het voetballen.

  • Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit:
  1. De persoonsvorm.
  2. Alle andere werkwoorden in de zin.
  3. ‘Te’ en ‘aan het’ als deze woorden voor een infinitief (= hele werkwoord) staan.
  • Bv. Hij is aan het leren.
  •       Zij staat te kijken.


Slide 6 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?Waarom geeft zij hem een dropje?
A
geeft
B
zij
C
geeft een dropje
D
er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 8 - Quizvraag

De tocht heeft ons twaalf euro gekost.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft gekost
B
heeft
C
gekost
D
twaalf

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik wil in de tweede klas hard werken.
A
wil
B
ik
C
wil werken
D
werken

Slide 10 - Quizvraag

Weet je nog?
Splitsbare werkwoorden
  • Met werkwoorden zoals uitslapen, overlopen, weggooien en achterlopen, is iets bijzonders aan de hand. Soms worden deze werkwoorden in een zin gesplitst. Daarom heten ze splitsbare werkwoorden. 
  • Bijvoorbeeld:
  • Wij willen zaterdag uitslapen.
  • Op zaterdag slaap ik altijd uit.

Slide 11 - Tekstslide

Andere voorbeelden
  • Ik ga mijn vriend opbellen
  • Ik bel hem morgen op
  • Hij gaat de foto natekenen
  • Hij tekent de foto na.
  • Wil jij de glazen afspoelen?
  • Zij spoelt de glazen af.

Slide 12 - Tekstslide

Noteer de hele vorm van het splitsbare werkwoord.
Ik zet de televisie aan.

Slide 13 - Open vraag

Noteer de hele vorm van het splitsbare werkwoord.
Ik neem een pijnstiller in.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Ik ga naar de sportschool.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Danny vindt het gezellig in de klas.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Senna heeft tot 11 uur geslapen.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Gisteren gingen wij in de vijver vissen met vrienden.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

In de school mag je geen capuchon dragen.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Ik kan het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?

De jarige job deelt koekjes uit.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
De vogel wil vrij kunnen vliegen.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Suzanne heeft gisteren de koeien gemolken.

Slide 23 - Open vraag

Maak een zin met 1 werkwoordelijk gezegde.

Slide 24 - Open vraag

Maak een zin met 2 werkwoordelijk gezegdes.

Slide 25 - Open vraag

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle ____ in de zin.

Slide 26 - Open vraag

Doel
  • Aan het einde van de les weet ik wat een werkwoordelijk gezegde is
  • Aan het einde van de les kan ik het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.

Slide 27 - Tekstslide


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 28 - Poll