NN6 KGT 1 Hoofdstuk 3 Taalverzorging

Onderwerp van de zin
Jullie leren het zinsdeel ONDERWERP te vinden.

Als je weet wat het onderwerp van de zin is dan kun je ook andere zinsdelen vinden.

Als je zinsdelen kunt vinden, weet je hoe je woorden moet schrijven en zinnen moet maken.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Onderwerp van de zin
Jullie leren het zinsdeel ONDERWERP te vinden.

Als je weet wat het onderwerp van de zin is dan kun je ook andere zinsdelen vinden.

Als je zinsdelen kunt vinden, weet je hoe je woorden moet schrijven en zinnen moet maken.

Slide 1 - Tekstslide

Wie skiet?

Slide 2 - Woordweb

Wie duwt?
A
Het blauwe poppetje met een boek.
B
Het groene poppetje zonder een gewicht.
C
Het gele poppetje met een pet.
D
Het groene poppetje met een gewicht.

Slide 3 - Quizvraag

Wat stuitert?

Slide 4 - Woordweb

Regel voor het vinden van 
ONDERWERP


dus

Wie skiet?
Wie valt?
Wat stuitert?

Persoonsvorm = het werkwoord dat veranderen kan 
*tijdsproef
*vraagzin
vraag: WIE /WAT + persoonsvorm

Slide 5 - Tekstslide

Heb jij een vraag over het vinden van
ONDERWERP?
Schrijf 'm dan hier.

Slide 6 - Open vraag

LIDWOORDEN en ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
Jullie leren over lidwoorden en zelfstandige naamwoorden.

Deze twee horen vaak bij elkaar en zijn belangrijke woorden in de zin.

Als je deze twee woordsoorten kent, weet je ook hoe je andere woorden in de zin moet schrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Er zijn 3 lidwoorden.
Typ ze in.

Slide 8 - Woordweb

3 LIDWOOREN
DE
HET
EEN

Slide 9 - Tekstslide

voorbeelden
namen van mensen
namen van dieren
namen van dingen
namen van een plaats
namen van een plant

Slide 10 - Tekstslide

Noem namen van mensen.

Slide 11 - Woordweb

Noem namen van dieren.

Slide 12 - Woordweb

Noem namen van dingen.

Slide 13 - Woordweb

Noem namen van plaatsen.

Slide 14 - Woordweb

Noem namen van planten.

Slide 15 - Woordweb

Heb je nog een vraag over
LIDWOORDEN / ZELFST NAAMW.
Schrijf 'm hier!

Slide 16 - Open vraag

IK-vorm van het werkwoord
tegenwoordige tijd
Jullie leren de ik-vorm van het werkwoord te maken.

Als je weet hoe je de ik-vorm moet schrijven, dan kun je daarna beter de regels leren hoe je een werkwoord moet schrijven.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
WORDEN
A
Ik wordt
B
Ik wordd
C
Ik worde
D
Ik word

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
SPELEN

A
Ik spel
B
Ik spell
C
Ik speelt
D
Ik speel

Slide 19 - Quizvraag

Hoe schrijf je de ik-vorm van een werkwoord?
Stap 1. Wat is het hele werkwoord? b.v. worden
Stap 2. Haal de 'en' van het hele werkwoord. dus worden

Let op 1: Verdubbel de klinker, bij een lange klank. bv. lopen = loop
Let op 2: Haal de medeklinker weg bij korte klank bv. bukken = buk
Let op 3: V > F  en Z > S bv. beloven = beloof en reizen = reis 

Slide 20 - Tekstslide

jij/hij/zij-vorm van het werkwoord
IK-vorm + t
dus
ik speel 
jij speelt
hij speelt
zij speelt

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de JIJ-vorm
BUKKEN

Slide 22 - Woordweb

Wat is de zij-vorm
worden

Slide 23 - Woordweb

wij-vorm van het werkwoord
tegenwoordige tijd
Hele werkwoord = woordenboekwerkwoord

Wij spelen, wij bukken, wij worden.

Slide 24 - Tekstslide

Wat is de ik-vorm van
SCHUIVEN
A
Ik schuiv
B
Ik schuift
C
Ik schuiven
D
Ik schuif

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de wij-vorm van

ik schaats
A
wij schaatssen
B
wij schatsen
C
wij schaatsen
D
wij schaattten

Slide 26 - Quizvraag

Schrijf een werkwoord in de ik-vorm

Slide 27 - Woordweb

Schrijf een werkwoord in de jij-vorm

Slide 28 - Woordweb

Schrijf een werkwoord in de wij-vorm

Slide 29 - Woordweb

Heb je nog een vraag over het schrijven van persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 30 - Open vraag