Herhaling §1-4 + nieuw §5

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen :)


1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen :)


Slide 1 - Tekstslide

Bespreken §7 Formuleren

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling §1-4

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je weten/kunnen, noteer in je schrift wat dit is!
- het onderwerp van een tekst vinden/benoemen
- de hoofdgedachte van een tekst vinden/benoemen
- de 5 tekstdoelen
- alinea's herkennen
- kernzinnen vinden/benoemen
- inleiding + slot herkennen
- deelonderwerpen herkennen/benoemen


Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp

Waar de tekst over gaat.
1 woord of paar woorden

Oriënterend lezen
Waarover gaat deze tekst?
Hoofdgedachte

Het belangrijkste uit de tekst, samengevat in 1 zin.

Precies lezen.
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?

Slide 5 - Tekstslide

Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 6 - Tekstslide

Alinea's

- aantal zinnen die bij elkaar horen, gaan over hetzelfde.

- nieuwe alinea begint op nieuwe regel


Kernzinnen

- belangrijkste informatie van de alinea
- meestal 1e zin van alinea
- soms de laatste zin
- kan ook de 2e zin zijn; 1e zin geeft verband met vorige alinea

Slide 7 - Tekstslide

Indeling van een tekst
- inleiding: nieuwsgierig maken, onderwerp duidelijk maken
- middenstuk
- slot: conclusie ( samenvatting, aanbeveling, toekomstverwachting)

Slide 8 - Tekstslide

Deelonderwerpen
- middenstuk
- verschillende aspecten van het onderwerp

Slide 9 - Tekstslide

Noteer bij je andere aantekeningen

- welke 10 tekstverbanden ken je?
- noem bij de tekstverbanden enkele signaalwoorden
- wat is een feit, een mening en een argument?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

zoals
maar
dus
daardoor
en

Slide 15 - Tekstslide


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 1 van 7
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
redengevend tekstverband
D
concluderend tekstverband

Slide 16 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 2 van 7
A
opsommend verband
B
concluderend verband
C
tegenstellend verband
D
redengevend verband

Slide 17 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 3 van 7
A
oorzakelijk verband
B
opsommend verband
C
concluderend verband
D
tegenstellend verband

Slide 18 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 4 van 7
A
redengevend verband
B
opsommend verband
C
oorzakelijk verband
D
tegenstellend verband

Slide 19 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 5 van 7
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 20 - Quizvraag


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
 Vraag 6 van 7
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 21 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
 Vraag 7 van 7
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
redengevend verband
D
concluderend verband

Slide 22 - Quizvraag

Kies het juiste tekstverband.
''Dit jaar wil ik op vakantie naar Australië en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 23 - Quizvraag

"Ik open het raam, want het is hier veel te warm."
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband

Slide 24 - Quizvraag

Na het festival ging Dennis snel naar huis, ... hij moest de volgende dag vroeg op.


A
want (reden)
B
omdat (oorzaak)
C
daardoor (gevolg)
D
zodat (reden)

Slide 25 - Quizvraag

Ik heb op de vrijmarkt veel spullen verkocht; ... heb ik nu meer ruimte in mijn kasten.
A
zodat (reden)
B
daarna (chronologie)
C
daardoor (gevolg)
D
waardoor (gevolg)

Slide 26 - Quizvraag

Shania heeft meestal geen zin om te gaan zwemmen, ... het echt heel erg warm is.
A
zodat (reden)
B
tenzij (voorwaarde)
C
maar (tegenstelling)
D
waardoor (gevolg)

Slide 27 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is volgens mij het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 28 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 29 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 30 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 31 - Quizvraag

§5 Hoofd- en bijzaken

Slide 32 - Tekstslide

Lesdoelen
- Ik kan het verschil tussen hoofd- en bijzaken uitleggen.

- Ik kan een hoofdzaak herkennen in een tekst.

- Ik kan een bijzaak herkennen in een tekst.


Slide 33 - Tekstslide

Uitleg
De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de ..... 

Wat niet zo belangrijk is, zijn de ......

Slide 34 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken 
Hoofdzaken vind je in:
- Inleiding of slot (hele tekst);
- Eerste of laatste zin (alinea).

- de belangrijkste zin van de alinea. In de zinnen ervoor of erna staat een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de belangrijkste zin. 

Signaalwoorden voor een voorbeeld of uitleg: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals of onder andere (signaalwoorden). 

Slide 35 - Tekstslide

Uitleg
Als je een tekst moet onthouden, kun je de belangrijkste informatie in een ..... zetten. 

Slide 36 - Tekstslide

Samenvatten 
  1. Belangrijkste zinnen van alinea’s onder elkaar zetten;
  2. Voorbeelden of lange uitleg = meestal niet in je samenvatting;
  3. Beginnen of eindigen met hoofdgedachte van de tekst (het belangrijkste wat schrijver zegt in een zin).

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link

Zelf aan de slag
Wat?        opdracht 2 (blz. 34)
Tijd?         20 minuten
Vraag?     steek je vinger op, ik kom je helpen
Klaar?      maak opdracht 1 op blz. 33
Ook klaar? Ga lekker lezen!


timer
20:00

Slide 39 - Tekstslide

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen :)

Slide 40 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Wat?        opdracht 2 afmaken (blz. 34), dan verder met opdracht                     3 en 4
Tijd?         25 minuten
Vraag?     steek je vinger op, ik kom je helpen
Klaar?      maak opdracht 1 op blz. 33
Ook klaar? Je kunt het nakijkboek pakken.


timer
25:00

Slide 41 - Tekstslide

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Sla je boek open op blz. 38/39/40 en begin met het lezen van tekst 5 (Namen en sagen), maak daarna opdracht 9.
13/14 juni

Slide 42 - Tekstslide

We bespreken opdracht 9
Daarna gaan we aan de slag met §6


Slide 43 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Wat?        §6 opdracht 1 (eventueel in tweetallen), daarna
                   opdracht 2 (alleen)
Tijd?         25 minuten
Vraag?     steek je vinger op, ik kom je helpen
Klaar?      maak opdracht 1 op blz. 33
Ook klaar? Je kunt het nakijkboek pakken.


timer
25:00

Slide 44 - Tekstslide

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.



18 juni

Slide 45 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Wat?        §6 opdracht 1 (eventueel in tweetallen), daarna
                   opdracht 2 (alleen)
Tijd?         rest van de les (morgen in de les moet het af zijn!)
Vraag?     steek je vinger op, ik kom je helpen
Klaar?      neem alle theorie door
Ook klaar? Je kunt het nakijkboek pakken.


timer
40:00

Slide 46 - Tekstslide

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen.

19 juni

Slide 47 - Tekstslide

Alles kort herhalen
Oefenen met §6
Vragen stellen

Slide 48 - Tekstslide

Oefenen op de laptops!
Oefentoets Meer dan Lezen §7 (Meer lezen)
Daarna §5, §4, §3 en §2

Vragen? Dan roep je mij even :)

Slide 49 - Tekstslide