Werkwoordspelling

Aan het eind van de les kan ik...



...zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd spellen
 ...leestekens gebruiken
...aanhalingstekens gebruiken


1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van de les kan ik...



...zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd spellen
 ...leestekens gebruiken
...aanhalingstekens gebruiken


Slide 1 - Tekstslide

Waarom is correcte
spelling belangrijk?

Slide 2 - Woordweb

Laten we beginnen!
Zwakke werkwoorden
Tegenwoordige tijd

Slide 3 - Tekstslide

Verschil tussen
sterk en zwak ww?

Slide 4 - Woordweb

vriezen
A
sterk
B
zwak

Slide 5 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd 
ik                         werk (ik-vorm)
jij                         werkt (ik-vorm + t)
hij/zij/het        werkt (ik-vorm + t)
wij/jullie/ zij     werken (hele ww)

ik                         word (ik-vorm)
jij                         wordt (ik-vorm + t)
hij/zij/het         wordt (ik-vorm + t)
wij/jullie/ zij      worden( hele ww)
Uit je hoofd leren!

Slide 6 - Tekstslide

Gebiedende wijs
Bij de gebiedende wijs gebruik je de ik-vorm
Er wordt een bevel gegeven

Ruim je kamer op!
Pak je schrift!
Was je handen!
 




Slide 7 - Tekstslide

Hij (betalen) met zijn pinpas.
A
betaald
B
betaalt

Slide 8 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd 
ik                         werk (ik-vorm)
jij                         werkt (ik-vorm + t)
hij/zij/het        werkt (ik-vorm + t)
wij/jullie/ zij     werken (hele ww)

ik                         word (ik-vorm)
jij                         wordt (ik-vorm + t)
hij/zij/het         wordt (ik-vorm + t)
wij/jullie/ zij      worden( hele ww)
ik-vorm: betaal
hij = ik vorm + t
hij betaal

Slide 9 - Tekstslide

De dokter (behandelen) Piet aan zijn voet
A
Behandelt
B
Behandeld

Slide 10 - Quizvraag

Hij (vertellen) nu tegen mij wat hij gaat doen.

Slide 11 - Open vraag

Wat (betekenen) dat Franse woord?

Slide 12 - Open vraag

Tegenwoordige tijd 
ik                         werk (ik-vorm)
jij                         werkt (ik-vorm + t)
hij/zij/het        werkt (ik-vorm + t)
wij/jullie/ zij     werken (hele ww)

ik                         word (ik-vorm)
jij                         wordt (ik-vorm + t)
hij/zij/het         wordt (ik-vorm + t)
wij/jullie/ zij      worden( hele ww)
Uit je hoofd leren!

Slide 13 - Tekstslide

Wel of geen 't'?
Staat er ‘je’ of ‘jij’ achter de persoonsvorm?               geen T
Word je binnenkort 14?


Maar kun je ‘je’ niet vervangen door ‘jij’?                 wel T
Wordt je vader gebeld? 

Vul het werkwoord ‘lopen’ in. Als je een t hoort, schrijf je een t

Slide 14 - Tekstslide

(Verzenden) je het appje naar je moeder?
A
Verzend
B
Verzendt

Slide 15 - Quizvraag

Verzend je het appje naar je moeder?
Staat er ‘je’ of ‘jij’ achter de persoonsvorm?               geen T

Maar kun je ‘je’ niet vervangen door ‘jij’?                 wel T

Vul het werkwoord ‘lopen’ in. Als je een t hoort, schrijf je een t

Slide 16 - Tekstslide

Wel of geen 't'?


Vul het werkwoord ‘lopen’ in. Als je een t hoort, schrijf je een t

Slide 17 - Tekstslide

(Laden) je straks even je telefoon op?
A
Laadt
B
Laad

Slide 18 - Quizvraag

(Worden) je moeder nooit boos op je?
A
Wordt
B
Word

Slide 19 - Quizvraag

(Worden) toch eens volwassen!
A
Wordt
B
Word

Slide 20 - Quizvraag

Gebiedende wijs
Bij de gebiedende wijs gebruik je de ik-vorm
Er wordt een bevel gegeven

Ruim je kamer op!
Blijf daar met je vingers van af!
Was je handen!
 




Slide 21 - Tekstslide

Leestekens
Een zin eindigt met een punt
Achter een vraag plaats je een vraagteken
Een uitroep of bevel laat je volgen door een uitroepteken

Slide 22 - Tekstslide

Een komma gebruik je:
  • bij een opsomming: Ik houd van kip, patat, salade en appelmoes.
  • in een samengestelde zin tussen twee persoonsvormen: als je veel oefent, word je een betere speller.
  • tussen bijvoeglijke naamwoorden: Een grote, mooie, rode, ballon.

Slide 23 - Tekstslide

Aanhalingstekens ''
Je gebruikt ze:
  • als je iemand citeert (letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd):         De leraar zei: 'Pak allemaal je boek en je schrift.'
  • als je een stukje tekst van iemand anders letterlijk overschrijft:                     In het gedicht vind ik de zin: 'Ik schrijf een ijskoude brief', erg mooi.
  • als je een woord speciale aandacht wilt geven:                                                  Hoe spel je 'abonnee'? 

Slide 24 - Tekstslide

hallo allemaal welkom bij het onderdeel spelling je leert wanneer je hoofdletters en leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters punten en komma's wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk

Slide 25 - Open vraag

Hallo allemaal. Welkom bij het onderdeel spelling. Je leert wanneer je hoofdletters en leestekens moet gebruiken. Zoals je ziet, mist dit hele stuk hoofdletters, punten en komma's. Wat vind jij daarvan? Leest het makkelijk of leest het juist moeilijk?

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag! 1b2
Nakijken: 1.9 opdr. 2 (blz 58) 
Maken: 1.9 opdr. 5, 6, 12 en 13 (blz. 60 t/m 62)
Klaar? Test jezelf maken

Huiswerk morgen: 1.9 opdr. 5, 6, 12 en 13 (blz. 60 t/m 62)

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag!
b Rik spaart veel, maar Joshua besteedt al zijn geld.
c ‘Kun je niet beter wat bewaren?’ vraagt Rik.
d ‘Ik word later directeur van een bank en dan verdien ik veel geld,’ reageert Joshua.
e Rik lacht en laat van plezier zijn spaarpot vallen.
f De euro’s rollen over de grond en eentje landt voor Joshua’s voeten.
g Joshua roept: ‘Ik vind een euro en die houd ik lekker zelf!’

Nakijken: 1.9 opdr. 2 (blz 58) 
Maken: 1.9 opdr. 5, 6, 12 en 13 (blz. 60 t/m 62)
Klaar? Test jezelf maken

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag!
Nakijken: 1.9 opdr. 2 (blz 57)
Maken: 1.9 opdr. 5, 9 en 10 (blz. 61)
Klaar? Maken 2.9 opdr. 1 (blz. 122)

Huiswerk morgen: 1.9 opdr. 5, 9 en 10 (blz. 61)

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag!
b Nee? Doe dat dan zo snel mogelijk!
c De gemiddelde deelnemer zingt, danst, of rapt.
d Nina antwoordt op vragen door de zinnen achterstevoren te zeggen.
e Glenn schudt als een professioneel buikdanser met zijn buik.
f Amira verplettert de jury met het nummer ‘O mio babbino caro’.
g ‘Jij kunt beter nog even oefenen,’ adviseert de jury minder getalenteerde deelnemers.


Nakijken: 1.9 opdr. 2 (blz 57)
Maken: 1.9 opdr. 5, 9 en 10 (blz. 61)
Klaar? Test jezelf maken

Huiswerk morgen: 1.9 opdr. 9 en 10 (blz. 61)

Slide 30 - Tekstslide

Verleden tijd
De ik-vorm + de(n) of te(n)

ik/jij/hij/zij                    werkte
wij/zij/jullie                  werkten

ik/jij/hij/zij                    belde
wij/zij/jullie                  belden
+te(n)
+de(n)

Slide 31 - Tekstslide

Gisteren (praten) Mick en Luuk met elkaar op het schoolplein.
A
praten
B
praatten
C
prate
D
praatte

Slide 32 - Quizvraag

Verleden tijd
 De ik-vorm + de(n) of te(n)

ik/jij/hij/zij                    werkte
wij/zij/jullie                  werkten

ik/jij/hij/zij                    belde
wij/zij/jullie                  belden
Gisteren (praten) Mick en Luuk met elkaar op het schoolplein.
 
Mick en Luuk = zij (meervoud)
 
Ik-vorm = praat 
+ten = praatten

Slide 33 - Tekstslide

Jullie (raden) gisteren alle antwoorden goed op de toets.
A
raden
B
rade
C
raadden
D
raadde

Slide 34 - Quizvraag

Jullie (raden) gisteren alle antwoorden goed op de toets.

Slide 35 - Open vraag

Wanneer -te(n) en wanneer -de(n)?
Vaak hoor je het zelf al


Of                gebruik 't ex kofschip!
Hij rende / hij rente? (rennen)

Slide 36 - Tekstslide

't ex kofschip - verleden tijd
Wanneer krijg je +te(n) en wanneer +de(n)?
1. Zoek de stam van het werkwoord. 
2. Kijk of de laatste letter van de stam voorkomt in ’t ex kofschip.
3. Eindigt de stam op een letter uit ’t ex kofschip? 



JA
NEE
+TE
+DE

Slide 37 - Tekstslide

De schilder (verven) zijn huis

A
verfde
B
verfte

Slide 38 - Quizvraag

Mijn moeder (geloven) mij vorige week niet.
A
geloofte
B
geloofde

Slide 39 - Quizvraag

't ex kofschip - verleden tijd
Wanneer krijg je +te(n) en wanneer +de(n)?
1. Zoek de stam van het werkwoord. (geloven)
2. Kijk of de laatste letter van de stam voorkomt in ’t ex kofschip.
3. Eindigt de stam op een letter uit ’t ex kofschip? 



JA
NEE
+TE(N)
+DE(N)

Slide 40 - Tekstslide

De keeper (verdedigen) zijn doel goed (vt).
A
verdedigte
B
verdedigde

Slide 41 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd

ik word (ik-vorm)
jij wordt (ik-vorm + t)
hij/zij/het wordt (ik-vorm + t)
wij/jullie/zij worden (hele ww)

Vul 'lopen' in. Is het loop of loopt?
Verleden tijd

 De ik-vorm + de(n) of te(n)
't ex kofschip


ik/jij/hij/zij werkte
wij/zij/jullie werkten

ik/jij/hij/zij belde
wij/zij/jullie belden


Slide 42 - Tekstslide

Hij (vertellen) me nu wat ik moet doen
A
vertelt
B
verteld

Slide 43 - Quizvraag

Mijn broer (verwaarlozen) zijn goudvis.
A
verwaarlooste
B
verwaarloosde

Slide 44 - Quizvraag

De fietser werd (benaderen) door de auto.

Slide 45 - Open vraag

Hij (vertellen) nu tegen mij wat hij gaat doen.

Slide 46 - Open vraag

Er is vorige week iets geks (gebeuren) op het schoolplein

Slide 47 - Open vraag

Ik heb je net nog (bellen), maar je nam niet op.

Slide 48 - Open vraag

Lesdoelen
Aan het einde van deze les..
Ik kan zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd spellen
 Ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen
 Ik kan het voltooid deelwoord spellen

Slide 49 - Tekstslide

Hoe goed denk je dat je de lesdoelen beheerst?
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll