Herhalen H4,H5,H6

Doel van deze les
Hherhalen van de theorie met elkaar.


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Doel van deze les
Hherhalen van de theorie met elkaar.


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef (door middel van slepen) aan wat wel / niet gevolgen zijn van economische groei. 
Wel
Niet
Minder overheidsuitgaven
Meer subsidie voor bedrijven
Meer subsidie voor bedrijven
Minder welvaart

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De economische groei neemt toe
Het overheidstekort neemt af
De bestedingen nemen toe
De werkgelegenheid neemt toe
De productie neemt toe
De overheidsontvangsten aan loonbelasting nemen toe

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van Directe belastigen
Voorbeelden van Indirecte belastingen
Belasting op inkomen 
Belasting over winst
Belasting over vermogen 
Btw 
Accijns

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Draagkrachtbeginsel
A
De mensen met lage inkomens betalen meer belasting.
B
Mensen met hoge inkomens betalen meer belasting
C
Mensen met een hoog belastbaar inkomen betalen ook in % meer belasting
D
Mensen met een laag belastbaar inkomen betalen in % meer belasting.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf het verschil op tussen conjuncturele werkloosheid en structurele werkloosheid

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is privatisering?
A
De overheid koopt een dienst of activiteit van een particulier bedrijf met het idee hier winst me te kunnen maken.
B
De overheid stimuleert particuliere bedrijven om meer mensen in dienst te nemen.
C
De overheid verkoopt een dienst of activiteit aan een bedrijf in de particuliere sector.
D
Het privévermogen van eigenaren van bedrijven in de particuliere sector wordt door de overheid beschermd.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er als de ingehouden belasting hoger is dan de belasting die je moet betalen
A
Je krijgt dan een naheffing
B
Je krijgt dan een voorheffing
C
Je krijgt dan geld terug van de Belastingdienst
D
Er gebeurt dan helemaal niets.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Belasting box 1

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het inkomen is €110.000. Het eigenwoningforfait is €4.500 en de hypotheekrente €14.200.
Bereken het belastbaar inkomen.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Belasting box 3

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leon heeft 50.000 euro aan vermogen. Voor hem geldt het heffingsvrije vermogen van € 25.000.
Hoeveel belasting moet Leon betalen in box 3? Reken met een fictief rendement van 2,6%, en een belastingpercentage van 30%

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor Japer geldt dat hij in box 1 €21.799 belasting moet betalen. In box 3 is dat €230,12.
Jasper heeft recht op €3.270 heffingskorting.
Hoeveel belasting moet Tim uiteindelijk betalen?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke ondernemingsvormen ben je zakelijk en privé aansprakelijk?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie is het aanbod op de arbeidsmarkt?
A
Bedrijven en instellingen die werk aanbieden.
B
Mensen die werken of werk zoeken.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is werkgelegenheid?
A
Geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid
B
Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag
C
aanbod van arbeid van de beroepsbevolking
D
bestaat uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid

Slide 16 - Quizvraag

A = arbeidsmarkt
B = werkloosheid
C= beroepsbevolking
D = werkgelegenheid
Wat betekent
Sociale zekerheid

Slide 17 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Ga aan het werk

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies