Les 3 Methodisch werken - Observeren

Les 3- Observeren 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Les 3- Observeren 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag? 
- Terugblikken 
- Verder met: 
professioneel observeren
factoren die observatie beïnvloeden  
 Leervragen 
- Bespreken resultaten periode 2 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 
Aan het eind van de les; 
Kan de student de kenmerken van methodisch en planmatig observeren toepassen. 
Kan de student de relatie tussen stimulus en response beschrijven
Kan de student omgevingsfactoren die van invloed kunnen zijn op observaties herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Terugblikken 
- Signaleren-  en sensitieve responsiviteit-
mishandeling/verwaarlozing  (veilig thuis)
- redenen voor observeren 
- interactief observeren 
- Observaties interpreteren 
- Leervragen 

Slide 4 - Tekstslide

Komt binnen via je zintuigen..
A
Gewaarwording
B
Verwerking
C
Prikkels
D
Waarnemen

Slide 5 - Quizvraag

Waarnemingen zijn prikkels waar je een betekenis aan hebt gegeven. Dat kan bewust en ook onbewust. Waar of niet waar?

Slide 6 - Open vraag

Wat houdt signaleren in?

Slide 7 - Open vraag

Waarom zou je als PM'er 'veilig thuis' inschakelen?

Slide 8 - Open vraag

Observeren is doe je zowel bewust als onbewust. Waar of niet waar?

Slide 9 - Open vraag

Observeren doe je om verschillende redenen. Noteer een reden.

Slide 10 - Open vraag

Interactief observeren is observeren van een afstand.
Waar of niet waar?

Slide 11 - Open vraag

Methodisch Observeren is bewust en doelmatig 
-Als je signalen opvangt dat er iets mis is
-Als je een vraag hebt hoe te handelen
-Als er problemen zijn
-Als je iemand beter wilt leren kennen
-Als je over iemand rapporteert

Slide 12 - Tekstslide

Methodisch observeren is planmatig 
-De aanleiding voor de observatie
-Wie je observeert en met welk doel
-De vragen die je beantwoord wilt zien
-De persoonlijke gegevens van degene die je gaat observeren
-Hoe en met welke hulpmiddelen je gaat observeren
-De plaats, situatie, data, tijdstippen en uitvoerders van de observatie
- Hoe de resultaten worden verwerkt
- Aan wie de resultaten worden voorgelegd en wanneer.

Slide 13 - Tekstslide

Basisbehoeften van kinderen 
4 basisbehoeften van kinderen:
-Veilige omgeving
-Hechtingsfiguur
-Autonomie
-Positieve interactie
Hoe weet je of een kind zich prettig voelt.... door te  observeren!! 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Betrouwbaar observeren 
Hoe weet je of je observaties betrouwbaar/ valide is ? 

Als de resultaten van de observatie hetzelfde zijn  als je de observatie zou herhalen of als een collega dezelfde observatie doet en dezelfde resultaten als jou behaald heeft.  

Slide 16 - Tekstslide

Waarneembaar gedrag 
Voor betrouwbare en valide observaties richt je je op waarneembaar gedrag
Je kijkt dus naar hoe iemand doet (zijn handelingen).  Bijv. praten, lopen, rennen, fietsen, voetballen.

Gedrag is alles wat mensen doen. Het gaat daarbij om handelingen die je kunt waarnemen.

Slide 17 - Tekstslide

Prikkels en waarneembaar gedrag/ Stimulus en response 
Gedrag ontstaat niet zomaar. Er gaat altijd een prikkel aan vooraf. Dat kan een prikkel uit de omgeving zijn, of gedrag van een ander. 

Om gedrag te kunnen begrijpen, moet je  weten wat er vóór het gedrag gebeurt, maar ook wat daarna gebeurt. Het gaat dan om de invloed die de prikkels hebben op later gedrag.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld prikkel 
Een kind op het kinderdagverblijf gaat bijvoorbeeld huilen op het moment dat hij zijn moeder ziet vertrekken. De vertrekkende moeder is de prikkel. Het kind gaat huilen; dat is het (waarneembare) gedrag. 

Slide 19 - Tekstslide

Factoren 
Niet alleen prikkels hebben invloed op het gedrag, maar ook verschillende andere factoren hebben dat. 
Die factoren hoor je mee te nemen in je observatie. 

Slide 20 - Tekstslide

Omgevingsfactor 
De temperatuur, de ruimte en de aanwezige materialen in een omgeving beïnvloeden je gedrag. 

Omgevingsfactoren kun je goed beschrijven, omdat ze waarneembaar zijn.


Slide 21 - Tekstslide

Culturele factoren 
Culturele factoren hebben te maken met gewoonten en gebruiken van de samenleving of groep waarin je bent  opgegroeid. 
Je heb geleerd wat  gewenst gedrag of ongewenst gedrag is in jouw cultuur. Je gedraagt je zoals  verwacht wordt in jou cultuur.

Slide 22 - Tekstslide

Fysieke factoren 
Fysieke factoren hebben te maken met de lichamelijke gesteldheid. Lengte, gewicht en kracht beïnvloeden de manier waarop mensen zich gedragen. Fysieke factoren zijn soms zichtbaar en soms niet .  

Bijv. Zo kun je het zien als iemand in een rolstoel ziet, maar kun je het niet zien als iemand doof is.

Slide 23 - Tekstslide

Psychische factoren 
Psychische factoren hebben te maken met de geestelijke gesteldheid. Geestelijke gesteldheid heeft invloed op gedrag. 
 Psychische factoren zijn vaak onzichtbaar. 

Dat maakt het lastig om te merken wanneer je er door beïnvloed wordt. Achtergronden van gedrag, wat iemand in het verleden heeft meegemaakt, kun je niet direct waarnemen.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide