HOE gebruik je het woordenboek?

Het woordenboek                              
voor a2 en b1
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Het woordenboek                              
voor a2 en b1

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je van woordenboeken?

Slide 2 - Woordweb

In een woordenboek zoek je woorden op.

Nederlands
NT2
Engels- Nederands
Nederlands - Engels

Bijvoorbeeld:

Slide 3 - Tekstslide

doelen
1) Ik weet hoe een woordenboek in elkaar zit.
2) Ik ken het alfabet (weer).
3)Ik kan woorden op de goede volgorde zetten.
4)Ik kan bedenken DAT ik een woord moet veranderen om op de zoeken.
5) Ik kan bedenken HOE ik een woord moet veranderen om op de zoeken.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe staan de woorden in een woordenboek op volgorde?

Slide 5 - Woordweb

De woorden staan op alfabet
A eerst en als laatste Z

Zeg tegen elkaar het alfabet op: in tweetallen
Lukt dat nu?

Slide 6 - Tekstslide

ALFABET
A -B-C-D-E-F-G
H-I-J-K-L-M-N-O-P
Q-R-S-T-U-V-W
X-Y-Z
Dit zijn de letters van het alfabet
Weet je het niet (meer)? Maak een foto en leer het!

Slide 7 - Tekstslide

Zet de etenswaren op alfabetische volgorde.

Slide 8 - Sleepvraag

Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde
boeren
baby
echo
kwik
eb
legende

Slide 9 - Sleepvraag

DUS:
Je kijkt naar de eerste letter.
Zijn de eerste letters hetzelfde, dan kijk je naar de tweede:
Appel
Aardbei
Dus eerst aardbei, dan appel

Slide 10 - Tekstslide

en als de eerste 2 hetzelfde zijn
kijk je naar de derde letter:
aardbei
aandeel
aanvragen
Of je moet zelfs nog verder kijken!
aandeel - aanvragen - aardbei
De n is eerder dan de r, d is eerder dan v

Slide 11 - Tekstslide

Zet de woorden in alfabetische volgorde
Tafel
Thee
Theekopje
Pen
Toets

Slide 12 - Sleepvraag

A2

Kijk mee
Je hoeft dit nog niet te weten
onthoud wat lukt.
Of je maakt de andere opdracht op papier.
B1

Dit hoort bij 
Taalcompleet B1 
2.2
bladzijde
58 en 59
Dus dit moet je weten

Slide 13 - Tekstslide

Je zoekt het woord in de eenvoudigste vorm.

Wat betekent;
LENZEN ?
Staat het misschien in meervoud?
Wat is dan het enkelvoud?
LENS
Dat zoek je dan op.

Slide 14 - Tekstslide

zoek op:
1. deurklink
2. werklui
3. uitknop
4. moestuin

Slide 15 - Tekstslide

Hij maakt eten klaar.
Is een scheidbaar werk woord
Dus wat zoek je op?

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoorden
Ik heb schoenen gekocht.
Zij spraken over het weer.
Het meisje stampte met haar voeten op de vloer.

Slide 17 - Tekstslide

onbekende woorden
opzoeken is dus een beetje een quiz!
* Wat ken ik wel?
* hoe is de zin?
* wat voor een soort woord zal het zijn?
(lidwoord - zelfstandig naamwoord - bijvoeglijk naamwoord - voorzetsel?
* Wat is de vorm? Meervoud-enkelvoud - verleden tijd - ikvorm?

Slide 18 - Tekstslide

wat heb je geleerd?

Slide 19 - Tekstslide

de doelen:
1) Ik weet hoe een woordenboek in elkaar zit.
2) Ik ken het alfabet (weer).
3)Ik kan woorden op de goede volgorde zetten.
4)Ik kan bedenken DAT ik een woord moet veranderen om op de zoeken.
5) Ik kan bedenken HOE ik een woord moet veranderen om op de zoeken.

Slide 20 - Tekstslide

1) Ik weet hoe een woordenboek in elkaar zit.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

2) Ik ken het alfabet (weer).
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

3)Ik kan woorden op de goede volgorde zetten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

4)Ik kan bedenken DAT ik een woord moet veranderen om op de zoeken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

5) Ik kan bedenken HOE ik een woord moet veranderen om op de zoeken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll