Les 1 Taalkunde: Opdrachten bij paragraaf 2.1 + 2.2
Les 1 Taalkunde
Opdrachten bij paragraaf 2.1 + 2.2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 100 min
Onderdelen in deze les
Les 1 Taalkunde
Opdrachten bij paragraaf 2.1 + 2.2
Slide 1 - Tekstslide
Taalkunde: Opdrachten bij paragraaf 2.1
Inleiding: de standaard en de rest
Bladzijde 32 t/m 36
Slide 2 - Tekstslide
Instructie
Je gebruikt voor deze lessen steeds het gekopieerde theorieboek dat je op de ELO of Magister Studiewijzer kunt vinden.
Let op: klik na het beantwoorden van een open vraag steeds op 'Bewaren', anders ben je je antwoorden kwijt.
Slide 3 - Tekstslide
Inleidende vraag Sommige Nederlandse series die op de Belgische tv worden uitgezonden zijn ondertiteld en andersom. Waarom? In Nederland en België wordt toch dezelfde taal gesproken? Licht je antwoord toe.
Slide 4 - Open vraag
1). Wat zijn de problemen bij het gebruiken van het begrip 'dialect'? Leg je antwoord uit.
Slide 5 - Open vraag
2). Als je van iemand zegt dat hij of zij een accent heeft, dan bedoel je dat er een verschil in uitspraak is met de standaardtaal. Leg uit wat het verschil is tussen iemand die Limburgs spreekt en iemand die met een Limburgs accent spreekt.
Slide 6 - Open vraag
Taalkunde: Opdrachten bij paragraaf 2.2
De oorzaken van verschil
Bladzijde 37 t/m 43
Slide 7 - Tekstslide
Inleidende vraag De standaardtaal van Nederland wordt ook wel ABN genoemd: Algemeen Beschaafd Nederlands. Bestaat er dan ook zoiets als (Algemeen) Onbeschaafd Nederlands? Licht je antwoord toe.
Slide 8 - Open vraag
1). Waarom spreken mensen uit een lagere klasse vaker dialect?
Slide 9 - Open vraag
2). Labov onderzocht verschillende spreekstijlen, die horen bij verschillende situaties. Wat zijn jouw verschillende spreekstijlen? En in welke situaties gebruik je die?
Slide 10 - Open vraag
3). Is het 'bekakte' Haags dat gesproken wordt door hogere lagen van de bevolking in Den Haag een stadsdialect of niet? Waarom wel of niet?
Slide 11 - Open vraag
4). Ga je eigen taalattitude na. Wat zou jij ervan vinden als een presentator van een talkshow of het journaal bijvoorbeeld met een sterk Zeeuws accent zou praten? Kan dat? Licht je antwoord toe.
Slide 12 - Open vraag
5). Er worden uiteenlopende verklaringen gegeven van het feit dat vrouwen meer volgens de standaardtaal praten dan mannen. Vat deze verklaringen samen en leg uit welke verklaring jij als de juiste beschouwt.
Slide 13 - Open vraag
6). Leg uit waarom ook het verschil in toonhoogte tussen mannen en vrouwen beschouwd kan worden als een op gender gebaseerd verschil.
Slide 14 - Open vraag
7). Geef aan welke woorden in het gesprek hiernaast als vrouwelijk dan wel mannelijk worden beschouwd.