KB P2 W1 S1

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

KB P2 Woche 1, Stunde 1

Herzlich Willkommen!

Ga op je plek zitten (plattegrond!)

Pak je boek, pen, schrift  

Zet je tas op de grond

Heute

• Planung Periode 2 
• Lernziel
• Wiederholung Redemittel
  
• Selbständige Arbeit
• Check
• Hausaufgaben

Planung Periode 2

• Sprechen, Schreiben, Lesen, Hören
• Toets met woorden, grammatica, lees- en schrijfdeel
• Buch 1 + extra opdrachten 

Lernziel (= lesdoel)

• Ik kan aangeven dat ik iets niet begrijp en vragen om herhaling in het Duits. 

Wiederholung Redemittel 

Seite 44

Selbständige Arbeit

• Wat: Schritt 5 (vanaf blz. 43), Aufgabe 1, 2, 3, 4.
• Hoe: Antwoorden opschrijven in boek of schrift
• Wie: Alleen 
• Tijd: eerste 10 minuten in stilte, daarna fluisterend overleg
• Hulp: Buch 1, schrift, ELO, schoudermaatje, docent
• Klaar? Controleer je antwoorden bij de docent. Werk verder aan Aufgabe 6, 8 en Stempelaufgabe A of B 

Check...

Pak je laptop en log in bij deze les.

Wel of geen hoofdletter?

1. das pferd
2. das Pferd

Wel of geen hoofdletter?

1. die stadt
2. die Stadt

Wel of geen hoofdletter?

1. zehn
2. Zehn

Wel of geen hoofdletter?

1. Du hast
2. Du Hast

Wel of geen hoofdletter?

1. Deutschland
2. deutschland

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
ich habe einen hund und eine katze

1. ich
2. ich, hund
3. ich, hund, katze
4. ich, habe, hund, katze

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
das pferd galoppiert in der reithalle

1. das
2. das, pferd, galoppiert
3. das, pferd, der
4. das, pferd, reithalle

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
meine großeltern wohnen in ede

1. meine, großeltern, wohnen
2. meine, großeltern, ede
3. meine, ede
4. meine

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
meine mutter ist 52 jahre alt

1. meine, mutter, jahre
2. meine, alt
3. mutter, jahre
4. meine, mutter, jahre, alt

Zoek de juiste vraagwoorden bij elkaar!

hoe?

waar?

waarvandaan?

wat?

wie?

wanneer?

wann?

woher?

wie?

wo?

Was?

wer?

Kies het goede vraagwoord:
... heißt du?

1. Wer
2. Was
3. Wann
4. Wie

Welk vraagwoord is juist vertaald
(D - NL)?

1. was = wat
2. wer = hoe
3. wohin = waar...vandaan
4. wann = waarheen

Welk vraagwoord is juist vertaald
(NL - D)

1. waar = was
2. was = wie
3. wie = wanneer
4. waar... vandaan = woher

Vul het juiste vraagwoord in:
____ kommst du nach Hause?

1. wer
2. wann
3. wohin
4. wo

Vul het juiste vraagwoord in:
____ wohnst du?

1. wo
2. wann
3. wohin
4. wie

Vul het juiste vraagwoord in:
____ lange dauert die Bahnfahrt?

1. wo
2. wann
3. wohin
4. wie

Hoe vraag je 'Wat zegt u?'

Hoe vraag je 'Wat betekent dat?'

Hausaufgaben

Machen/maken:

Schritt 5, Aufgabe 1, 2, 3, 4, 6, 8, Stempeln bitte! A of B (vanaf blz. 44). 

Lernen/leren:

Redemittel Schritt 5, Aufgabe 2