Rekenen Breuken deel 2

         Fase 2                                                        


Fase 2.2B 

Rekenen


Breuken deel 2

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

         Fase 2                                                        


Fase 2.2B 

Rekenen


Breuken deel 2

Slide 1 - Tekstslide

                         Wat hebben we vorige les gedaan?

Breuken benoemd
Wat is een teller, noemer en breukstreep
welke breuk is groter of kleiner
breuken optellen



Slide 2 - Tekstslide

En wat gaan we nu doen?
We gaan breuken op de getallenlijn plaatsen
We gaan breuken omzetten naar een kommagetal en andersom
we gaan rekenen met breuken
we gaan vermenigvuldigen met breuken
en hoe reken je breuken op de rekenmachine?

Slide 3 - Tekstslide

Waar staat de breuk?
21
A
1/2 staat bij A
B
1/2 staat bij B
C
1/2 staat bij C
D
1/2 staat bij D

Slide 4 - Quizvraag

Waar staat de breuk?
101
A
1/10 staat bij A
B
1/10 staat bij B
C
1/10 staat bij C
D
1/10 staat bij D

Slide 5 - Quizvraag

Waar staat de breuk?
41
A
1/4 staat bij A
B
1/4 staat bij B
C
1/4 staat bij C
D
1/4 staat bij D

Slide 6 - Quizvraag

Waar staat de breuk?
51
A
1/5 staat bij A
B
1/5 staat bij B
C
1/5 staat bij C
D
1/5 staat bij D

Slide 7 - Quizvraag


is hetzelfde als
41
A
0,25
B
0,10
C
1,20
D
0,50

Slide 8 - Quizvraag


is hetzelfde als
21
A
0,25
B
0,10
C
1,20
D
0,50

Slide 9 - Quizvraag


is hetzelfde als
101
A
0,25
B
0,10
C
1,20
D
0,50

Slide 10 - Quizvraag

En nu andersom:
0,2
A
1/2
B
1/5
C
1/10
D
1/4

Slide 11 - Quizvraag

0,50
is
A
een vijfde
B
een kwart
C
een tiende
D
de helft

Slide 12 - Quizvraag

welke woorden passen er bij


(goed nadenken voor je antwoord geeft)
41
A
de helft, 0,25 en 50%
B
een kwart, 0,25 en 25%
C
een vierde, 0,15 en 40%
D
een kwart, 0,25 en 40%

Slide 13 - Quizvraag

Ik krijg de helft korting op een broek van € 60,=.
Ik betaal
A
€ 40,=
B
€ 25,=
C
€ 30,=
D
€ € 10,=

Slide 14 - Quizvraag

Ik moet een vierde (1/4) van mijn zakgeld sparen.
Mijn zakgeld is € 40,=
A
Ik spaar € 30,=
B
Ik spaar € 10,=
C
Ik spaar € 36,=
D
Ik spaar € 20,=

Slide 15 - Quizvraag

Ik heb 25% korting op mijn telefoon
abonnement.
Het kostte eerst €80,=
A
Nu kost het € 20,=
B
Nu kost het € 75,=
C
Nu kost het € 55,=
D
Nu kost het € 60,=

Slide 16 - Quizvraag

Vandaag extra snoep scheppen.


Ik schep altijd 100 gram maar vandaag mag ik
101
A
110 gram
B
1 kilo
C
90 gram
D
1,1 kilo

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb voor 1 taart liter slagroom nodig.

Voor 2 taarten heb ik ....nodig
21
A
een kwart liter
B
1 liter
C
2 liter
D
0,50 liter

Slide 18 - Quizvraag

Ik moet huiswerk maken.

Ik maak elke dag van mijn huiswerk.
Over hoeveel dagen ben ik klaar?
51
A
3
B
4
C
2
D
5

Slide 19 - Quizvraag

+ =

Reken je dit uit je hoofd of met een rekenmachine
21
21
A
uit mijn hoofd
B
met een rekenmachine

Slide 20 - Quizvraag

0,75 + 3,84=
Reken je dit uit je hoofd of met de rekenmachine?
A
uit mijn hoofd
B
op de rekenmachine

Slide 21 - Quizvraag

Bij spaghetti voor 1 persoon moet 0,25 eetlepel
paprikapoeder.
Ik maak het recept voor 14 personen.
Reken je dit uit je hoofd of met de rekenmachine?
A
uit mijn hoofd
B
met de rekenmachine

Slide 22 - Quizvraag

Moeilijke les hoor!
Hoe heb je het gemaakt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Zoveel breuken......ik hoop dat je niks gebroken hebt!

Slide 24 - Tekstslide