week 46




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 46

Aan het einde van deze week kan jij:
- de stijlfiguren herhaling, tegenstelling, opsomming, hyperbool, understatement en eufemisme herkennen
Klaar?
- lezen
Vandaag:
- uitdelen leesboek
- 10 minuten lezen
- paar vragen in LessonUp
- zelfstandig werken

Je legt klaar:
- iPad 
- Nieuw Nederlands
- werkschrift
- schrijfschrift
Woordenschat H1 - Stijlfiguren (1): 1, 2, 3, 4, 5, 6
Woordenschat H2 - Stijlfiguren (2): 1, 2, 3, 4, 5, 6
Fictie: boektoets
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 46

Aan het einde van deze week kan jij:
- de stijlfiguren herhaling, tegenstelling, opsomming, hyperbool, understatement en eufemisme herkennen
Klaar?
- lezen
Vandaag:
- uitdelen leesboek
- 10 minuten lezen
- paar vragen in LessonUp
- zelfstandig werken

Je legt klaar:
- iPad 
- Nieuw Nederlands
- werkschrift
- schrijfschrift
Woordenschat H1 - Stijlfiguren (1): 1, 2, 3, 4, 5, 6
Woordenschat H2 - Stijlfiguren (2): 1, 2, 3, 4, 5, 6
Fictie: boektoets

Slide 1 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               










Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Formuleren opdracht 3
Je gaat je leesautobiografie uitwisselen met een klasgenoot.

1. Je markeert subtiel in de leesautobiografie van je klasgenoot fouten die je ziet in:
- spelling
- zinsbouw
- begrenzing van zinnen (punten, komma's, dubbele punten, puntkomma's en aanhalingstekens)

2. Je verbetert de alinea van je eigen leesautobiografie waar het meeste feedback op is gegeven. Je schrijft deze alinea op een nieuwe bladzijde in je schrijfschrift.




Slide 2 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               










Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Toets 2:

Formuleren H1, 3, 6
Grammatica H3
Woordenschat H1, 2, 4



Slide 3 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Stijlfiguren
Trucjes met taal die worden gebruikt om een tekst levendiger, interessanter of overtuigender te maken voor een lezer of luisteraar.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak
Figuurlijk taalgebruik, waarbij je een beeld gebruikt om iets duidelijk te maken. Het object (wat het echt is), wordt in de zin vervangen voor een beeld (iets wat op het object lijkt). Dat kan door bijvoorbeeld een vergelijking, metafoor of personificatie.



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak - vergelijking
Beeldspraak waarbij iet s wat er echt is (het object), vergelijkt met iets anders wat erop lijkt (het beeld). Object en beeld worden met elkaar vergeleken, zoals:
- Jaap (object) ging er als een haas (beeld) vandoor.
- Hij (object) was zo trots als een pauw (beeld).
- Dit kind (object) is zo groen als gras (beeld).

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak - metafoor
Beeldspraak waarbij  het object wordt vervangen door het beeld, zonder dat je het uitlegt. Bijvoorbeeld:
- Hoge bomen vangen veel wind. 
'Hoge bomen' staat voor mensen, 'wind' staat voor kritiek/commentaar
- Het schip der woestijn eet doorgaans weinig. 
'Het schip der woestijn' staat voor een kameel


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak - personificatie
Beeldspraak waarbij iets niet-menselijks (een voorwerp, plant, dier of abstract begrip zoals een emotie) een menselijke eigenschap krijgt, bijvoorbeeld:
- De zon streelt mijn wang. 
De zon is een personificatie, kan niet strelen zoals een mens.
- De droge mond smacht naar water.
De mond is een personificatie, en kan niet echt smachten.



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling
Je herhaalt bepaalde woorden om iets te benadrukken, bijvoorbeeld:
- Plus geeft meer, veel meer.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenstelling
In de zin zet je woorden die het tegenovergestelde van elkaar betekenen, om zo de nadruk erop te leggen, bijvoorbeeld:
- Vierkant in de fles, rond op de tong.



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opsomming
Er worden dingen opgesomd om er de nadruk op te leggen, bijvoorbeeld:
- Vind, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder.

Er zijn verschillende soorten opsommingen, bijvoorbeeld: een drieslag, een climax of een omgekeerde climax


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opsomming - Drieslag
Een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen, bijvoorbeeld:
- Bloed zweet en tranen
- Ter land, ter zee en in de lucht


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opsomming - Climax
Een steeds sterker wordende reeks, bijvoorbeeld:
- Je hebt, goed, je hebt beter, je hebt best


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opsomming - omgekeerde climax

Een steeds zwakker wordende reeks, bijvoorbeeld:
 - Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, ach, best wel goed eigenlijk.


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nee, nee en nog eens nee!
A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Drieslag

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil weg, ik wil naar huis, ik wil naar bed.
A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Drieslag

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nee, nee en nog eens nee!
A
Herhaling
B
Omgekeerde climax
C
Climax
D
Drieslag

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nee, nee en nog eens nee!
A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Drieslag

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nee, nee en nog eens nee!
A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Drieslag

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hyperbool
Een hyperbool gebruik je als je erg overdrijft, bijvoorbeeld:
- We hebben ons kapot gelachen

Je bedoelt dat je erg hebt gelachen, maar bent natuurlijk niet kapot gegaan.


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Understatement
Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement. Je zegt dat iets minder groot of belangrijk is dan het in werkelijkheid is.
- Lieke Martens kan een aardig balletje trappen.

Ze is een van de besten van de wereld, dus ze kan wel meer dan een aardig balletje trappen.


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eufemisme
Je zegt de dingen zo, dat ze minder hard of erg overkomen. Dit doe je vaak om een pijnlijke situatie te verzachten of te voorkomen dat je iemand kwetst.
- Hij gaat creatief om met de waarheid.

Eigenlijk zeg je dan gewoon dat hij liegt.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies