In deze les zitten 17 slides, met interactieve quiz en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Log alvast in
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdstuk 2 - Getallen
Bespreken lesdoelen
Huiswerkcontrole
Terugblik
Theorie: 2.3
Zs/Zf
Afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel
Je hebt de leerdoelen van 2.3 behaald, of
weet wat je nog moet doen om deze te behalen.
Slide 3 - Tekstslide
Huiswerkcontrole
Het huiswerk was:
par. 2.2: opg. 22 t/m 32
Ik loop rond om te controleren, ondertussen vullen jullie in:
Welke opgave moeten we bespreken?
Vul alleen het opgave nummer in. 1 opgave per antwoord.
Slide 4 - Tekstslide
Te bespreken opgave
Slide 5 - Woordweb
Terugblik
Wat maakt een tabel tot een verhoudingstabel?
Wat zijn de bewerkingen?
Hoe heten de getallen bij het product en de quotient?
En bij de som en het verschil?
Wat is de rekenvolgorde?
Hoe noemen we de gehele getallen?
Wat is een ggd?
En een kgv?
Slide 6 - Tekstslide
2.3: Breuken
Schrijf in je aantekeningenschrift.
Vereenvoudigen = breuk zo klein mogelijk maken. Je antwoorden vereenvoudig je altijd zo ver mogelijk, (vb. 6/12 = 1/2) ook haal je de helen uit de breuk. (vb. 25/8 = 3 1/8)
Gelijknamige breuken = meerdere breuken hebben dezelfde noemer.
83
teller
=
breukstreep
=
noemer
=
Slide 7 - Tekstslide
2.3: Breuken
Jullie krijgen 2 keuzes:
Je snapte breuken op de basisschool heel goed. Je gaat zelfstandig aan het werk.
Je vond breuken wel (een beetje) lastig en hoort de uitleg graag. Doe met mij mee met de uitleg.
Huiswerk:
Maken 33 t/m 51
Slide 8 - Tekstslide
2.3: Breuken
Hoeveel blokjes heeft het linker plaatje in totaal?
Hoeveel ingekleurde blokjes heeft het linker plaatje?
Welke breuk hoort bij het linker plaatje?
En bij het rechter plaatje?
Slide 9 - Tekstslide
2.3: Breuken vereenvoudigen
De teller en de noemer door hetzelfde getal delen.
Hierdoor krijgt de breuk kleinere getallen en is deze overzichtelijker.
42=
93=
83=
100024=
Slide 10 - Tekstslide
2.3: Gelijknamige breuken + -
Als de noemers van de breuken gelijk zijn, kun je de tellers gewoon bij elkaar optellen of van elkaar aftellen. Met de noemers hoef je dan niets te doen.
307+305=
158−153=
Slide 11 - Tekstslide
2.3: Niet gelijknamige breuk + -
Vermenigvuldig de noemers met elkaar, dat wordt dan je nieuwe noemer.
Het getal waarmee je de noemer in de breuk vermenigvuldigt, daarmee moet je ook de teller in diezelfde breuk vermenigvuldigen.
43−51=
65+83=
Slide 12 - Tekstslide
2.3: Helen uit de breuk halen
De breuk is groter dan 1. Dat weet ik, omdat
Ik kijk dan naar wat er nog overblijft:
Je moet ook de helen weer terug in de breuk kunnen zetten.
1517
1515=1
1517−1515=152
1517=1152
2367=
1043=
153=
473=
dus
Slide 13 - Tekstslide
2.3: Helen en breuken optellen
Stappenplan optellen met helen en breuken:
Maak de breuken gelijknamig.
Tel de helen bij elkaar op.
Tel de breuken bij elkaar op.
Vereenvoudig de opgetelde breuk.
Schrijf je antwoord op.
265+583=
343+285=
Slide 14 - Tekstslide
2.3: Helen en breuken aftellen
Stappenplan aftellen met helen en breuken:
Maak de breuken gelijknamig.
Is de tweede breuk kleiner dan de eerste, haal dan de helen van elkaar af.
Is de tweede breuk groter dan de eerste, zet dan de helen bij in de breuk.