Je kunt breuken vereenvoudigen en helen uit de breuk halen
Je kunt gelijknamige breuken optellen en aftellen
Je kunt ongelijknamige breuken optellen en aftellen
Je kunt optellen en aftellen met helen en breuken
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
2.5: Breuken
Lesdoel:
Je kunt breuken vereenvoudigen en helen uit de breuk halen
Je kunt gelijknamige breuken optellen en aftellen
Je kunt ongelijknamige breuken optellen en aftellen
Je kunt optellen en aftellen met helen en breuken
Slide 1 - Tekstslide
2.5: Breuken
Schrijf in je aantekeningenschrift.
Vereenvoudigen = breuk zo klein mogelijk maken. Je antwoorden vereenvoudig je altijd zo ver mogelijk, (vb. 6/12 = 1/2) ook haal je de helen uit de breuk. (vb. 25/8 = 3 1/8)
Gelijknamige breuken = meerdere breuken hebben dezelfde noemer.
83
teller
=
breukstreep
=
noemer
=
Slide 2 - Tekstslide
2.5: Breuken
Jullie krijgen 2 keuzes:
Je snapte breuken op de basisschool heel goed. Je gaat zelfstandig aan het werk met de weektaak.
Je vond breuken wel (een beetje) lastig en hoort de uitleg graag. Doe met mij mee met de uitleg.
Slide 3 - Tekstslide
2.5: Breuken
Hoeveel blokjes heeft het linker plaatje in totaal?
Hoeveel ingekleurde blokjes heeft het linker plaatje?
Welke breuk hoort bij het linker plaatje?
En bij het rechter plaatje?
Slide 4 - Tekstslide
2.5: Breuken vereenvoudigen
De teller en de noemer door hetzelfde getal delen.
Hierdoor krijgt de breuk kleinere getallen en is deze overzichtelijker.
42=
93=
83=
100024=
Slide 5 - Tekstslide
2.5: Gelijknamige breuken + -
Als de noemers van de breuken gelijk zijn, kun je de tellers gewoon bij elkaar optellen of van elkaar aftellen. Met de noemers hoef je dan niets te doen.
307+305=
158−153=
Slide 6 - Tekstslide
2.5: Niet gelijknamige breuk + -
Vermenigvuldig de noemers met elkaar, dat wordt dan je nieuwe noemer.
Het getal waarmee je de noemer in de breuk vermenigvuldigt, daarmee moet je ook de teller in diezelfde breuk vermenigvuldigen.
43−51=
65+83=
Slide 7 - Tekstslide
2.5: Helen uit de breuk halen
De breuk is groter dan 1. Dat weet ik, omdat
Ik kijk dan naar wat er nog overblijft:
Je moet ook de helen weer terug in de breuk kunnen zetten.
1517
1515=1
1517−1515=152
1517=1152
2367=
1043=
153=
473=
dus
Slide 8 - Tekstslide
2.5: Helen en breuken optellen
Stappenplan optellen met helen en breuken:
Maak de breuken gelijknamig.
Tel de helen bij elkaar op.
Tel de breuken bij elkaar op.
Vereenvoudig de opgetelde breuk.
Schrijf je antwoord op.
265+583=
343+285=
Slide 9 - Tekstslide
2.5: Helen en breuken aftellen
Stappenplan aftellen met helen en breuken:
Maak de breuken gelijknamig.
Is de tweede breuk kleiner dan de eerste, haal dan de helen van elkaar af.
Is de tweede breuk groter dan de eerste, zet dan de helen bij in de breuk.
Haal de breuken van elkaar af.
Vereenvoudig de afgetelde breuk.
Schrijf je antwoord op.
343−285=
251−132=
Slide 10 - Tekstslide
Even oefenen Vereenvoudig de volgende breuk:
156
A
156
B
52
C
3012
Slide 11 - Quizvraag
Vereenvoudig de volgende breuk:
328
A
164
B
328
C
82
Slide 12 - Quizvraag
Haal de helen uit de breuk en vereenvoudig als kan:
616
A
232
B
616
C
264
Slide 13 - Quizvraag
Haal de helen uit de breuk en vereenvoudig als kan:
1525
A
11510
B
1525
C
132
Slide 14 - Quizvraag
Tel de volgende breuken op. Haal de helen eruit en vereenvoudig als dat kan
54+53
A
57
B
51
C
152
Slide 15 - Quizvraag
Tel de volgende breuken af. Haal de helen eruit en vereenvoudig als dat kan
109−103
A
106
B
53
C
1012
D
151
Slide 16 - Quizvraag
Tel de volgende breuken op. Haal de helen eruit en vereenvoudig als dat kan
53+43
A
2027
B
46
C
1207
D
56
Slide 17 - Quizvraag
Tel de volgende breuken af. Haal de helen eruit en vereenvoudig als dat kan