Werkwoordspelling - Persoonsvorm en onderwerp (basisstof)

Lesprogramma 
  • Uitleg onderwerp, persoonsvorm TT en VT
  • Oefenen met werkwoordspelling








1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lesprogramma 
  • Uitleg onderwerp, persoonsvorm TT en VT
  • Oefenen met werkwoordspelling








Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Ik kan de persoonsvorm vinden in een zin
Ik kan het onderwerp vinden in een zin
Ik kan de persoonsvorm vervoegen in de Tegenwoordige Tijd en Verleden Tijd.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nodig om werkwoorden goed te vervoegen?
Weten hoe je de persoonsvorm vindt:
1. In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
2. Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Weten hoe je het onderwerp vindt:
Wie of wat...



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nodig om werkwoorden goed te vervoegen?
Weten hoe je het onderwerp vindt:
1. Wie of wat vóór de persoonsvorm zetten
2. Persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud zetten of andersom, het onderwerp verandert dan ook
3. De zin vragend maken: het onderwerp komt na de persoonsvorm





Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

't(ex)Kofschip:

Verleden tijd van zwakke werkwoorden



Stam eindigt op:

t-k-f-s-ch-p-x

dan te(n)


lachen

stam = lach

ik lachte

wij lachten


werken

stam = werk

ik werkte

wij werkten

ik heb gewerkt


reizen

stam = reiz (!)

ik reisde

wij reisden

ik heb gereisd






Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Welke regels ken je nog van de werkwoordspelling?
2. Ben je goed in werkwoordspelling?
3. Vind je werkwoordspelling leuk of vervelend?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt de tekst gelezen van het huiswerk.
Welke twee werkwoorden zijn fout gespeld?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

DUURZAAMHEID

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Escaperoom <- klik op de link

Kies 11-12 jaar en ga de escaperoom oplossen!
Je mag samenwerken

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies