Hoofdstuk 1 paragraaf 1 herhaling

W7
Herhaling paragraaf 1.1
Uitleg rekenen 
Oefenen rekenen 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

W7
Herhaling paragraaf 1.1
Uitleg rekenen 
Oefenen rekenen 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is geen voorbeeld van een basisbehoefte?
A
Huis
B
Telefoon
C
Eten
D
Kleding

Slide 2 - Quizvraag

In welk rijtje staan alleen maar overige behoeften (noemen we ook wel luxe behoeften)?
A
Melk, boterham kaas, dikke wintertrui
B
Jas, schoenen, woning, telefoon
C
Woning, nasi, pyjama, Ipad
D
Telefoon, Nintendo Switch, AirPods.

Slide 3 - Quizvraag

Goederen zijn tastbaar en diensten niet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een dienst?
A
Knipbeurt bij kapper
B
Shampoo
C
Kam
D
Gel

Slide 5 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van zelfvoorziening.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Rekenen 
Afronden 

Slide 8 - Tekstslide

Decimalen 
Cijfers achter de komma
7,12345

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel decimalen heeft het volgende getal:
1,125
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 10 - Quizvraag

Afronden 
Wil je op 1 decimaal afronden? Dan kijk je naar het 2e decimaal. 


1,26698

Slide 11 - Tekstslide

0 1 2 3 4
Het decimaal blijft ongewijzigd. 

Slide 12 - Tekstslide

1,2489
Rond af op 1 decimaal. 
0 1 2 3 4
Het decimaal blijft ongewijzigd. 

Slide 13 - Tekstslide

1,2489
Rond af op 1 decimaal. 
Kijk naar het 2e decimaal.

0 1 2 3 4
Het decimaal blijft ongewijzigd. 

Slide 14 - Tekstslide

1,2489
Rond af op 1 decimaal. 
Kijk naar het 2e decimaal.
Het decimaal waarop je wilt afronden, blijft ongewijzigd. 

0 1 2 3 4
Het decimaal blijft ongewijzigd. 
1,2

Slide 15 - Tekstslide

1,2789
Rond af op 1 decimaal.
Kijk naar het 2e decimaal.
5 6 7 8 9
Je rondt het decimaal naar boven af. 

Slide 16 - Tekstslide

1,2789
Rond af op 1 decimaal.
Kijk naar het 2e decimaal.
Het decimaal waarop je wilt afronden, wordt er 1tje meer. 
5 6 7 8 9
Je rondt het decimaal naar boven af. 
1,3

Slide 17 - Tekstslide

0 1 2 3 4
Het decimaal blijft ongewijzigd. 
5 6 7 8 9
Je rondt het decimaal naar boven af (1tje meer). 

Slide 18 - Tekstslide

Rond 1,376 af op 2 decimalen.
Je kijkt naar het 3e decimaal --> 6
Je rond het 2e decimaal naar boven toe af. 
1,38
0 1 2 3 4
Het decimaal blijft ongewijzigd. 
5 6 7 8 9
Je rondt het decimaal naar boven af (1tje meer). 

Slide 19 - Tekstslide

Rond het volgende getal juist af op 2 decimalen:
1,349
A
1,3
B
1,35
C
1,34
D
1,4

Slide 20 - Quizvraag

Rond het volgende getal juist af op 2 decimalen:
1,243
A
1,2
B
1,3
C
1,24
D
1,25

Slide 21 - Quizvraag

Afronden 
Geld ronden we af op 2 decimalen
Procenten ronden we af op 1 decimaal

Slide 22 - Tekstslide

Probleempje bij afronden 
1,97
Rond af op 1 decimaal. 

Slide 23 - Tekstslide

Probleempje bij afronden 
1,97
Rond af op 1 decimaal. 
Door de 7 moet 9 omhoog, maar 9 kan niet meer omhoog
Wat nu? 

Slide 24 - Tekstslide

1,97 afronden op 1 decimaal 
1,97    door de 7 gaat de 9 omhoog
De 9 kan niet meer omhoog, dus dan gaat de 1 omhoog

2,0

Slide 25 - Tekstslide

Geldbedrag noteren 
Bij geld noteer je het euro-teken (alt gr 5)       € 25,00

Geld rond je af op 2 decimalen.                             € 25,56

Slide 26 - Tekstslide

Geldbedrag noteren 
Bij duizendtallen zet je een punt, zodat het leesbaar is.
Deze punt gebruik je niet op je rekenmachine. 
€   7.356,58
€25.000,25

Slide 27 - Tekstslide

Geldbedrag noteren
In de winkel kunnen we niet meer betalen met 1 en 2 eurocenten. Hierdoor wordt het bedrag, als je contant betaalt, afgerond.
Als je pint kun je echter wel  exact €1,56 betalen.

Daarom ronden wij gewoon volgens de regels af bij geld.
1,56 blijft 1,56 en wordt niet 1,55

Slide 28 - Tekstslide

Waar is het geldbedrag juist genoteerd?
1 euro en 26 eurocent.
A
1,26
B
1,25
C
€ 1,25
D
€1,26

Slide 29 - Quizvraag

Waar is het geldbedrag juist genoteerd?
Duizend euro en 34 cent.
A
1000,35
B
€ 1.000,34
C
€ 1000,34
D
€ 1.000,35

Slide 30 - Quizvraag

Let op!
De punt bij duizenden is een leespunt. Zo kun je het bedrag beter aflezen. Deze punt toets je niet in op je rekenmachine!!!
1.000 + 1.000 = 2.000
Op je rekenmachine toets je in:
1000 + 1000

Slide 31 - Tekstslide

Gemiddelde 

Slide 32 - Tekstslide

Gemiddelde berekenen
Totaal van de getallen : aantal getallen 

Slide 33 - Tekstslide

Gemiddelde berekenen
Totaal van de getallen : aantal getallen 
6, 5, 3, 3, 7, 6, 5

Slide 34 - Tekstslide

Gemiddelde berekenen
Totaal van de getallen : aantal getallen 
6, 5, 3, 3, 7, 6, 5
Opgeteld: 35
Aantal getallen: 7

Slide 35 - Tekstslide

Gemiddelde berekenen
Totaal van de getallen : aantal getallen 
6, 5, 3, 3, 7, 6, 5
Opgeteld: 35
Aantal getallen: 7
35 / 7 =5

Slide 36 - Tekstslide

Wat is het gemiddelde?
A
5
B
2
C
3
D
4

Slide 37 - Quizvraag

Aan de slag 
Rekenen 1 t/m 5 bladzijde 34
Let op! in schrift. Berekeningen noteren! 

Slide 38 - Tekstslide