In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
2024-1 havo
Slide 1 - Tekstslide
Dit moet sowieso behandeld worden deze blokles.
Slide 2 - Woordweb
Planning
- Tekst 1 2024-1
- Algemene uitleg
- Individuele hulp
Slide 3 - Tekstslide
1. Met welk begrip kan de functie van alinea 2 ten opzichte van alinea 1 het best aangeduid worden?
A
Gevolg
B
nuancering
C
tegenstelling
D
verklaring
Slide 4 - Quizvraag
2. Welke zin legt het best uit wat deze aandachtscrisis inhoudt? Door het toenemende gebruik van sociale media en digitale technologie
A
B
C
D
Slide 5 - Quizvraag
3. Naast mentale zwakheid en verveling worden nog andere oorzaken voor de aandachtscrisis genoemd in alinea 1 en 2. Noem 3 oorzaken, nummer je antwoorden.
Slide 6 - Open vraag
4. Vat de informatie uit alinea 4 en 5 samen door onderstaande tabel in te vullen. Zet de nummers 1 t/m4 onder elkaar.
Slide 7 - Open vraag
5. Welke drie nadelige gevolgen zijn dat? Nummer je antwoorden.
Slide 8 - Open vraag
6. Welk negatief gevolg hebben lunchvergaderingen voor de concentratie van werknemers, volgens alinea 8 tot en met 10? Geef antwoord in één of meer volledige zinnen.
Slide 9 - Open vraag
7. Welke twee uitspraken zijn in overeenstemming met de informatie in tekst 1? Noteer alleen de nummers van die twee uitspraken.
Slide 10 - Woordweb
8. Welk effect is hiermee waarschijnlijk beoogd?
A
B
C
D
Slide 11 - Quizvraag
9. In hoeverre zal de auteur van tekst 1 deze kantoortuin van de toekomst wel of niet een goed idee vinden? Licht je antwoord toe aan de hand van informatie uit alinea 6 tot en met 10.
Slide 12 - Open vraag
10. Vat het probleem en de twee oorzaken uit alinea 1 en 2 samen door onderstaande tabel in te vullen. Neem de letters en nummers uit de tabel over en zet je antwoord daarachter.
Slide 13 - Open vraag
11. Geef per begrip aan wat ermee bedoeld wordt in tekst 2. Noteer beide begrippen en schrijf je antwoord daarachter.
Slide 14 - Open vraag
12. Wat wordt met deze uitspraak duidelijk gemaakt, gelet op tekst 2?
A
B
C
D
Slide 15 - Quizvraag
13. Wat is het antwoord op deze vraag, gelet op de strekking van tekst 2?
A
B
C
D
Slide 16 - Quizvraag
14. Wat is het doel van de historische schets in alinea 3 tot en met 5?
A
B
C
D
Slide 17 - Quizvraag
15. Leg uit in hoeverre deze bewering wel of niet wordt bevestigd door bron 2. Geef antwoord in één of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.
Slide 18 - Open vraag
16. Welke drogreden en welke 2 nummers?
Slide 19 - Woordweb
17. Citeer uit alinea 10 het zinsgedeelte waaruit blijkt wat met die nalatigheid wordt bedoeld.
Slide 20 - Woordweb
18. Citeer uit alinea 10 de twee woorden waarin de kritiek van tekst 2 op die nalatigheid het sterkst tot uitdrukking komt.
Slide 21 - Woordweb
19. Wat houdt dit filosofische argument in?
A
B
C
D
Slide 22 - Quizvraag
20. Wat moeten mensen oefenen voor hun geest, volgens alinea 11 en 12?
Slide 23 - Open vraag
21. Welk argumentatieschema wordt vooral gebruikt voor de hoofdargumentatie in tekst 2?
Slide 24 - Woordweb
22. Welke zin geeft dat antwoord het best weer?
A
B
C
D
Slide 25 - Quizvraag
23. Welke zin geeft het tekstdoel van tekst 2 het best weer?
A
B
C
D
Slide 26 - Quizvraag
24. Hoe kan de houding van de auteur van tekst 3 ten opzichte van ontlezing bij jongeren het best worden getypeerd?
A
B
C
D
Slide 27 - Quizvraag
25. Vul de tabel aan met de juiste informatie uit tekst 3. Neem de nummers uit de tabel over en zorg dat er correcte zinnen ontstaan.
Slide 28 - Open vraag
26. Wat is het belangrijkste effect van dit commentaar?
A
B
C
D
Slide 29 - Quizvraag
27. Welke constatering over “deze tijd” is af te leiden uit bovenstaand citaat?
Slide 30 - Open vraag
28. Wat is het antwoord op deze vraag, volgens tekst 3?
Slide 31 - Open vraag
30. Welke omschrijving verwoordt het best de hoofdgedachte van tekst 3?
A
B
C
Slide 32 - Quizvraag
29. Aan wie wordt deze oproep gedaan, gelet op de conclusie van tekst 3?
A
B
C
D
Slide 33 - Quizvraag
Tekst 2
Tekst 3
Beide
1
2
3
4
5
6
7
Slide 34 - Sleepvraag
32. Citeer deze zin uit tekst 3.
Slide 35 - Open vraag
33. Welke bewoording in tekstfragment 1 is dat?
Slide 36 - Open vraag
34. Neem de nummers uit onderstaande tabel over en geef steeds aan of de betreffende persoon het wel of niet eens is met de stelling en wat diens belangrijkste argument daarvoor is.
Slide 37 - Open vraag
35. Wat is het belangrijkste doel van deze vergelijking?
A
B
C
D
Slide 38 - Quizvraag
36. Welke term geeft het best weer hoe er in alinea 3 en 4 wordt gedacht over de regelgeving rondom ouder- en partnerschapsverlof in Nederland?
A
B
C
D
Slide 39 - Quizvraag
37. Vat deze argumentatie samen aan de hand van onderstaande tabel. Neem hiervoor de nummers over op je antwoordblad en noteer daarachter de juiste aanvullingen. Zorg dat er correcte zinnen ontstaan.
Slide 40 - Open vraag
38. Welke zin geeft de strekking van alinea 7 het best weer?
A
B
C
D
Slide 41 - Quizvraag
39. Welke twee redenen worden hiervoor genoemd in tekst 4?
Slide 42 - Open vraag
40. Waarom zou een verplicht partnerverlof vaders beschermen tegen een competitieve arbeidscultuur, volgens tekst 4?