In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Lesuur 3:
Huiswerk bespreken;
Herhaling vorige les;
Verdere uitleg paragraaf 1.1;
Lesuur 4:
Film (met kijkvragen);
zelfstandig werken.
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Gemaakte opdrachten zijn vraag 2,4,5,6 en 7.
Slide 3 - Tekstslide
Vraag 2
Slide 4 - Tekstslide
Vraag 4
Slide 5 - Tekstslide
Vraag 5
Slide 6 - Tekstslide
Vraag 6
Slide 7 - Tekstslide
Vraag 7
Slide 8 - Tekstslide
Welke oorzaken had de agrarische revolutie?
A
Nieuwe landbouwapparaten
B
Hervormingen van stukken grond
C
Nieuwe gewassen
D
A, B en C zijn alledrie correct
Slide 9 - Quizvraag
Wat houdt een demografische revolutie in?
A
Meer mensen gaan verhuizen naar de stad
B
Grote bevolkingsgroei
C
Grote hoeveelheid mensen gaat verhuizen
D
Meer mensen doen aan landbouw
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Wat zie je op het plaatje?
A
de schietspoel
B
de spinning jenny
C
Geen van de genoemde antwoorden is juist
Slide 12 - Quizvraag
Van spierkracht naar waterkracht
Ondanks dat de Spinning Jenny een echte verbetering was, ging de productie van stoffen nog steeds erg langzaam.
Daarom vond Richard Arkwright een weefgetouw uit dat je kon koppelen aan een waterrad: het waterframe.
Omdat het waterframe groot was én omdat het stromend water nodig had, werd het geplaatst in gebouwen die daarvoor geschikt waren: de eerste fabrieken.
Slide 13 - Tekstslide
Wat is een nadeel van machines op waterkracht?
Slide 14 - Open vraag
Van waterkracht naar stoomkracht
Om het Waterframe (waterrad) te laten draaien heb je stromend water nodig, anders draait het rad tenslotte niet. Vooral in de zomer is er niet altijd voldoende stromend water beschikbaar.
Zodoende werkten uitvinders aan een andere oplossing. Deze oplossing was stoomkracht.
Door de verbetering die James Watt in 1776 aan de stoommachine toevoegde kon stoomkracht voortaan worden ingezet bij het weven. En bij vervoer. Machines konden nu zelf bewegen, zolang er maar stoom was...
Slide 15 - Tekstslide
Slechte arbeidsomstandigheden
Doel fabrikanten: zo snel en zo veel mogelijk winst maken.
Zodoende wilden ze de kosten laag houden.
Overschot aan arbeiders --> fabrikanten kunnen arbeiders lang en hard laten werken voor weinig geld.
Als het je niet beviel zocht je maar iets anders!
Het hele gezin (ook de kinderen) werkte in de fabriek.
Ziek = geen werk, geen werk = geen geld!
Slide 16 - Tekstslide
Welke regels en wetten hebben wij tegenwoordig om slechte omstandigheden te voorkomen?
Slide 17 - Open vraag
Industriesteden
Door stoommachines konden fabrieken overal staan.
Omdat arbeiders vooral lopend naar het werk gingen, wilden ze zo dicht mogelijk bij de fabriek wonen.
De dorpen in de buurt van de fabriek groeiden uit tot steden.
Mensen trokken massaal van het platteland naar de steden op zoek naar werk . Deze trek van het platteland naar de stad heet urbanisatie.
Slide 18 - Tekstslide
Wonen in drukke steden
Bij het bouwen van de duizenden nieuwe arbeidershuizen was vaak niet of amper nagedacht over de aanleg van waterleiding, riolering, straatverlichting, afvalverwijdering of de verharding van de straten en stegen.
De huizen waren te klein, te koud, te vochtig.
De stad was daardoor vies, onveilig, overbevolkt, smerig en ongezond.
Voor de arbeiders een probleem omdat ze ongezond waren en een troosteloos leven leidden.
Voor fabrikanten lastig want de arbeiders waren vaker ziek dan handig was...
Slide 19 - Tekstslide
Kijkvraag
Welke uitvindingen maken het proces van kleding maken sneller?
Welk positief gevolg heeft de komst van de fabrieken?
Welk negatief gevolg heeft de komst van de fabrieken?
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Kijkvraag
Welke uitvindingen maken het proces van kleding maken sneller?
Welk positief gevolg heeft de komst van de fabrieken?
Welk negatief gevolg heeft de komst van de fabrieken?