Onbekende woorden & PVTT

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

PVTT
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

PVTT

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Na het lezen
Wie zijn de hoofdpersonen?

Slide 3 - Tekstslide

Planning
  • Lezen
  • Leerdoelen
  • Leerdoelen gisteren checken
  • Zelf werken: Cursus 1 Meer dan lezen par. 1 en 2. + bespreken
  • Opdracht 3 maken wanneer je klaar bent.
  • Uitleg PVTT
  • Zelf werken

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik kan bepalen wie de hoofdpersonen in mijn boek zijn.

Ik kan drie verschillende woordraadstrategieën opnoemen.

Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen.


Slide 5 - Tekstslide

Welke drie woordraadstrategieën
ken je nog?

Slide 6 - Woordweb

Schrijf in je schrift
Op een lege bladzijde
Leerdoelen fictie
1. Ik kan de hoofdpersonen van mijn boek omschrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag
In je boek: Cursus 1 Meer dan lezen par. 1 
Opdrachten 1 en 2. 
Klaar? Maak een begin aan opdracht 3. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe vind je de pv?

Slide 9 - Woordweb

Er zijn drie manieren
De zin vragend maken.
De tijdsproef.
Het aantal veranderen.

Slide 10 - Tekstslide

Welke regel hoort
er bij de pvtt?

Slide 11 - Woordweb

Ik-vorm + t


Waarom niet stam + t?

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Online: Cursus 7 Spelling 
Opdrachten 1, 2 en 3. 
Klaar? Verder lezen in je boek.

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik kan bepalen wie de hoofdpersonen in mijn boek zijn.

Ik kan drie verschillende woordraadstrategieën opnoemen.

Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen.


Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen test-moment alles in de PVTT

  1. Vandaag ................. (worden) Disaira 12 jaar.
  2. Wanneer hij van huis ................. (vertrekken), gaan wij ook.
  3. ................. (lopen) je met mij mee naar 210?
  4. ................. (lopen) je vader altijd mee naar de bushalte?
  5. Zij ................. (beloven) haar dat niet door te vertellen.

Slide 15 - Tekstslide


Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide