2V Imparfait herhaling

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

De werkwoordtijd Imparfait noem je in het Nederlands:

1. Onvoltooid tegenwoordige tijd
2. Voltooid tegenwoordige tijd
3. Onvoltooid verleden tijd
4. Voltooid verleden tijd

Werkwoordsvormen in de Imparfait stel je samen met een:

1. Onderwerp + persoonsvorm
2. Stam + Uitgang
3. Stam
4. Hele werkwoord

Hoe maak je de stam van een werkwoord in de Imparfait?

1. Hele werkwoord min er
2. Hele werkwoord min re
3. Nous vorm in de présent min ons
4. Hele werkwoord

De uitgangen van de Imparfait zijn:

1. e, es, e, ons, ez, ent
2. s, s, t, ons, ez, ent
3. onregelmatig
4. ais, ais, ait, ions, iez, aient

Welk woord in de zin bepaalt welke uitgang je moet gebruiken in de volgende voorbeelden:

1. Elle allait toujours en France.
2. Vous étiez à Paris.

1. 1. aller 2. ^tre
2. 1. Elle 2. Vous
3. 1. toujours 2.à
4. 1. France 2. Paris

Imparfait NF

(donner) zij (m) gaven

Imparfait NF

(vendre) jij verkocht

Imparfait NF

(faire) jullie deden

Imparfait NF

(prendre) hij nam

Imparfait NF

(vouloir) wij wilden

Imparfait NF

(être) ik was

Imparfait NF

(pouvoir) zij (m) mochten

Imparfait NF

(sortir) zij ging uit

Hoe heet Imparfait in het Nederlands?

1. onvoltooid tegenwoordige tijd
2. voltooid verleden tijd
3. onvoltooid verleden tijd
4. voltooid tegenwoordige tijd