Blok 1 Les 1 Zinsontleding

Welkom
Maandag 6 september
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom
Maandag 6 september

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Instructie
  • Aan de slag met de opdrachten
  • Test jezelf

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
  • kun je de zinsdelen persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp en lijdend voorwerp benoemen;
  • kun je het bouwplan van zinnen met een lijdend voorwerp maken;
  • kun je een zin in zinsdelen verdelen;
  • kun je zinnen maken met een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen, wat was dat ook alweer?
Je verdeelt delen van zinnen in stukjes en benoemt ze tot:
  1. Persoonsvorm (PV)
  2. Werkwoordelijk gezegde (WWG)
  3. Onderwerp (OW)
  4. Lijdend voorwerp (LV)

Slide 4 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet.

Je vindt de PV via de tijdsproef
De persoonsvorm is het werkwoord dat in de zin verandert als je deze zin in een andere tijd zet.

Van tegenwoordige tijd naar verleden tijd.
of
Van verleden tijd naar tegenwoordige tijd.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
Tessa eet een appel in de tuin. (t.t.)
naar (v.t.)
Tessa at een appel in de tuin.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Het meisje lachte naar haar kleine zusje. (v.t.)
of
Het meisje lacht naar haar kleine zusje. (t.t.)

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het stappenplan?
  1. Bekijk en lees de zin goed.
  2. Bepaal in welke tijd de zin staat (tegenwoordige of verleden tijd?)
  3. Zet de zin om in de andere tijd dan dat hij daar staat (zet hem om in de andere).
  4. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 
  5. Gevonden!

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin
Een PV hoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde!

Voorbeeld:
Hugo heeft de trein gemist.

wwg: heeft gemist

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Vandaag heb ik een nieuwe tas gekocht in de winkel.

WWG?

Slide 10 - Tekstslide

Het onderwerp
      Wie of wat + het werkwoordelijk gezegde (WWG)

Voorbeeld:
Omar geeft een presentatie.

wwg: geeft --> Wie of wat geeft?
ond: Omar

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Lydia heeft haar zoontje naar de kinderopvang gebracht.

Wie of wat + wwg

Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
  • Er staat niet altijd een lv in een zin
  • Er staat maximaal 1 lv in een zin
  • Begint nooit met een voorzetsel
                          Wie of wat + wwg + onderwerp?

Voorbeeld: Omar geeft een presentatie.
Wie/wat + geeft (wwg) + Omar (ow)?
lv: een presentatie

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden.

Slide 14 - Tekstslide

De koe heeft een pluk gras gegeten.
Persoonsvorm = 

(Het werkwoord in de zin dat verandert als je de zin in een andere tijd zet).

Slide 15 - Tekstslide

De koe / heeft / een pluk gras gegeten.
Persoonsvorm = heeft
Werkwoordelijk gezegde = 

(Alle werkwoorden in de zin + de PV).

Slide 16 - Tekstslide

De koe / heeft / een pluk gras / gegeten.
Persoonsvorm = heeft
Werkwoordelijk gezegde = heeft gegeten
Onderwerp = 

(Wie of wat doet het? Wie/wat + WWG).

Slide 17 - Tekstslide

 De koe / heeft / een pluk gras / gegeten.
Persoonsvorm = heeft
Werkwoordelijk gezegde = heeft gegeten
Onderwerp = de koe
Lijdend voorwerp = 
(Wie of wat + wwg + onderwerp?)

Slide 18 - Tekstslide

 De koe / heeft / een pluk gras / gegeten.
Persoonsvorm = heeft
Werkwoordelijk gezegde = heeft gegeten
Onderwerp = de koe
Lijdend voorwerp = een pluk gras

Slide 19 - Tekstslide

Opdrachten maken
Voor basis en kader: opdracht 1 t/m 4. 

Klaar?
Laat mij je even bekijken of het je gelukt is en dan pak je een leesboek uit de kar.

Slide 20 - Tekstslide

Het kleine jongetje is van de trap gevallen.
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
het kleine jongetje
B
is
C
gevallen
D
van de trap

Slide 21 - Quizvraag

Gisteren heeft de agent zes boetes uitgeschreven.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft
B
uitgeschreven
C
de agent
D
heeft uitgeschreven

Slide 22 - Quizvraag

Bij de introductie maakte Tristan een goede indruk.
Wat is het onderwerp van de zin?
A
de introductie
B
een goede indruk
C
Tristan
D
maakte

Slide 23 - Quizvraag

Elke maand vraagt die collega een dag vrij.
Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
A
een dag vrij
B
elke maand
C
die collega
D
vraagt

Slide 24 - Quizvraag

Zou de grote vrachtwagen door het krappe straatje passen?
Wat is het werkwoordelijke gezegde?
A
de grote vrachtwagen
B
passen
C
het krappe straatje
D
zou passen

Slide 25 - Quizvraag

Afmaken
Afmaken huiswerk (1 t/m 4) en anders ga je lekker lezen.

Slide 26 - Tekstslide