Samenvatting Fictie NN G1B)

Fictie

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Wat is fictie ook alweer?
  • Fictie is verzonnen en non-fictie niet.
  • Voorbeelden van non-fictie: woordenboeken, reisgidsen, studieboeken, geschiedenisboeken.
  • Realistische fictie is fictie die echt gebeurd zou kunnen zijn. (bijv. de Hoe overleef ik-boeken van Francine Oomen)

Slide 2 - Tekstslide

hoofdpersoon en inleven p. 193
Hoofdpersoon is de persoon over wie het boek gaat.
Inleven betekent dat je je voor kan stellen hoe het is om iemand anders te zijn of hoe iemand zicht voelt.

Slide 3 - Tekstslide

realistisch 
In een verhaal gebeurt iets wat jou ook zou kunnen overkomen of wat in het echt gebeuren kan.

Slide 4 - Tekstslide

genre
Hiermee wordt een speciaal soort verhaal bedoeld: een griezelverhaal of een historisch verhaal.

Slide 5 - Tekstslide

Perspectief, karaktereigenschap en Uiterlijke kenmerken (p. 204)
  • Leerdoel: je kunt het ik-perspectief en het personaal perspectief (hij/zij)  perspectief herkennen in het verhaal.

Slide 6 - Tekstslide

Verschillende vertellers
  • De verteller is degene die het verhaal vertelt.
  • Dat hoeft niet perse de schrijver zelf te zijn.
  • De schrijver bedenkt de personages van een verhaal, dus ook de verteller.

Slide 7 - Tekstslide

ik-perpectief
Het verhaal is in de ik-vorm geschreven.
Je weet wat de hoofdpersoon (de ík') denkt en voelt en weet....

Slide 8 - Tekstslide

Personaal (hij/zij) perspectief
  • Je weet alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt.
  • Je weet dit niet van de bijfiguren.

Slide 9 - Tekstslide

wisselend perspectief
Je weet van meerdere personen in het verhaal wat ze denken en voelen.

Slide 10 - Tekstslide

Nu de praktijk!
  • Lees de opgegeven tekstfragmenten en beantwoord de vragen.
  • Afhankelijk van de tijd doen we dit klassikaal, individueel of in tweetallen.
  • Tot slot bespreken we de antwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is fictie?

timer
0:15
A
een krantenartikel
B
het boek 'Spijt' van Carry Slee
C
het dagboek van Anne Frank
D
Nieuw Nederlands

Slide 12 - Quizvraag

De zin: 'Hij dacht eraan dat hij liever in zijn bed zou blijven."
timer
0:15
A
ik-perspectief
B
wisselend perspectief
C
personaal perspectief

Slide 13 - Quizvraag

Als je graag meeleeft met de hoofdpersoon, lees je het liefst
boeken met een . . .
timer
0:15
A
wisselend perspectief
B
personaal perspectief
C
ik-perspectief
D
-

Slide 14 - Quizvraag

Een karaktereigenschap is
timer
0:15
A
driftig zijn
B
keeper zijn bij voetbal
C
bruin haar hebben
D
intelligent zijn

Slide 15 - Quizvraag

Een historische roman . . .
timer
0:15
A
is geschreven in de tijd waarin het speelt
B
gaat over dingen uit het verleden
C
noem je realistische fictie
D
is bijvoorbeeld Boy 7 van Mirjam Mous

Slide 16 - Quizvraag

Wat is GEEN genre?
timer
0:15
A
science fiction
B
roman
C
detective
D
avonturenverhaal

Slide 17 - Quizvraag

Wat lees je in een realistische roman?
A
Een beschreven gebeurtenis die jou kan overkomen.
B
Een gebeurtenis die echt is gebeurd.
C
-
D
-

Slide 18 - Quizvraag