T6 Ecologie

Ecologie
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ecologie

Slide 1 - Tekstslide

24. In de tekst worden verschillende organismen genoemd die deel uitmaken van een voedselweb. Dit voedselweb bestaat uit een aantal voedselketens.

Schrijf een voedselketen op met drie organismen die in de tekst worden genoemd.

Slide 2 - Open vraag

Hoeveel voedselketens bevat afbeelding 5?

Slide 3 - Open vraag

Elk van de organismen 1, 2 en 3 van afbeelding 5 behoort tot een schakel van het afgebeelde voedselweb. De totale hoeveelheid energierijke stoffen van alle organismen van schakel 1 wordt vergeleken met die van schakel 2 en met die van schakel 3

Is de volgende bewering juist of onjuist?
De schakels 1, 2 en 3 bevatten alledrie evenveel energie.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Voedselrelaties

    In de afbeelding zie je enkele voedselrelaties binnen een levensgemeenschap in een weiland.
    De schakels 1, 2 en 3 zijn niet ingevuld. In de afbeelding ontbreken lieveheersbeestjes (roofinsecten), paardenbloemen en sperwers (roofvogels)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Is de volgende bewering juist of onjuist?
Twee van de pijlen in het schema stellen fotosynthese voor.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Is de volgende bewering juist of onjuist?
Bij verbranding van energierijke stoffen komt koolstofdioxide vrij.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Blauwwieren
    
Blauwwieren kunnen zich bij warm weer in voedselrijk water snel vermeerderen.
Er drijven er dan soms zo veel op sloten en meren dat het water op groenige
olieverf lijkt. Blauwwieren maken giftige stoffen. Bij grote hoeveelheden zijn die voor andere organismen gevaarlijk.
    De pos is een zoetwatervis die voorkomt in het IJsselmeer en daar veel watervlooien eet. Watervlooien voeden zich onder andere met blauwwieren. De pos zelf wordt veel gegeten door aalscholvers. Tijdens een warme zomer was er in het IJsselmeer massale sterfte van pos. Vermoedelijk werd de sterfte van de pos veroorzaakt door gif van blauwwieren.

Slide 9 - Tekstslide

Een populatie blauwwieren hangt dus van allerlei factoren af.
Waarvan hangt de grootte van de populatie blauwwieren in een meer af?
A
Alleen van abiotische factoren.
B
Alleen van biotische factoren.
C
Zowel van abiotische als biotische factoren.
D
Geen beide

Slide 10 - Quizvraag

Hengelaarvis
Hengelaarvissen leven in diepe, donkere delen van de oceaan. De vrouwtjes hebben op hun kop een lange stekel die eruitziet als een hengel en die eindigt in een lichtgevend bolletje. In het bolletje leven bacteriën die licht maken. Op dit lichtgevende bolletje komen andere dieren af. De hengelaarvissen vangen die en eten die op.
De mannetjes zijn veel kleiner en hechten zich aan de vrouwtjes vast.
Hengelaarvissen eten alleen dierlijk voedsel. Planten komen niet voor in de delen van de oceaan waar hengelaarvissen leven.

Slide 11 - Tekstslide

Hengelaarvissen maken deel uit van een voedselketen.
Welke energiebron gebruiken de producenten van deze voedselketen?

A
Licht dat gemaakt wordt door dieren zoals hengelaarvissen.
B
Licht dat de bodem van de oceaan bereikt.
C
Licht in de bovenste laag van de oceaan.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de functie van het maken van licht door hengelaarvissen?
A
Hengelaarvissen maken licht om er angstaanjagend uit te zien
B
Hengelaarvissen maken licht om mannelijke soortgenoten te zien.
C
Hengelaarvissen maken licht om te zien waar ze zwemmen
D
Hengelaarvissen maken licht om zichtbaar te zijn voor hun prooi.

Slide 13 - Quizvraag

Iepen
    Voor veel boomsoorten zijn de omstandigheden aan de kust en in de stad zodanig dat ze daar niet goed kunnen groeien. Maar iepen groeien daar juist wel goed. Zo kunnen iepen goed tegen luchtverontreiniging. Ook kunnen ze goed tegen zoute zeewind.
    Een ernstige bedreiging voor iepen is de iepziekte. De iepziekte wordt veroorzaakt door een schimmel die verspreid wordt door de iepenspintkever. Deze kevers leggen hun eitjes in zieke iepen. De keverlarven maken al etende gangetjes net onder de schors. De jonge kevers vliegen daarna naar gezonde bomen en nemen dan schimmelsporen aan hun pootjes mee.

Slide 14 - Tekstslide

Organismen uit deze tekst vormen samen een voedselketen.
Noteer deze voedselketen.

Slide 15 - Open vraag

Welk ecologisch begrip is van toepassing op alle in een stad aangeplante iepen samen?
A
Ecosysteem.
B
Levensgemeenschap.
C
Populatie
D
Voedselweb.

Slide 16 - Quizvraag

De Waddenzee

    Tussen de Waddeneilanden en het vasteland liggen grote, vlakke gebieden: de wadden. Twee keer per dag bij vloed worden de wadden overstroomd door water uit de Noordzee. De vloed voert in dat zeewater veel organismen mee, zoals plankton en vissen. Bij eb stroomt het meeste water weer terug naar de Noordzee en dan liggen de wadden droog.
    De Waddenzee is ondiep. Daardoor kan de temperatuur van het water in het voorjaar snel oplopen en in de winter snel dalen. In het ondiepe water komt het zonlicht tot op de bodem.
    Al deze factoren hebben invloed op het leven in de Waddenzee.

    In de tekst worden biotische en abiotische factoren genoemd die invloed hebben op het ecosysteem van de Waddenzee.

Slide 17 - Tekstslide

Noteer drie abiotische factoren die in bovenstaande tekst worden genoemd

Slide 18 - Open vraag

Hier zie je een voedselweb uit de Waddenzee.

Slide 19 - Tekstslide

In de bodem van de Waddenzee leven veel kokkels. Kokkels voeden zich met microscopisch klein plankton. Dat plankton, dat bij vloed de Waddenzee binnenstroomt, bestaat uit twee typen. Het fytoplankton bestaat uit plantaardige organismen, zoals wieren. Het zoöplankton bestaat uit diertjes, zoals roeipootkreeftjes, vissenlarven en eencelligen.

Slide 20 - Tekstslide

Noteer een voedselketen die bestaat uit vier groepen organismen die in en om de Waddenzee leven en waarin kokkels voorkomen.

Slide 21 - Open vraag

Heidevelden
    Veel heidevelden in Nederland worden begraasd door schapen. De schapen eten jonge boompjes en struiken die tussen de heideplanten groeien. Als die bomen en struiken groot zouden worden, verdwijnen op den duur de heideplanten. Dat komt doordat grote bomen en struiken abiotische factoren van een heideveld veranderen. Zonder begrazing zouden er eerst berken en dennen gaan groeien. Die worden opgevolgd door eiken en beuken; dat zijn bomen die schaduw nodig hebben om te kunnen kiemen.

Slide 22 - Tekstslide

Noteer twee abiotische factoren die veranderen als de bomen en struiken groter worden. Leg bij beide veranderende factoren uit dat door de verandering de heideplanten verdwijnen.

Slide 23 - Open vraag

Fiona maakt met de gegevens uit de tekst deze voedselketen:
heide → berken → eiken
Is de voedselketen van Fiona juist of onjuist?

A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Welk type planten zijn heideplanten?
A
Schaduwplanten.
B
Voorjaarsbloeiers.
C
Waterplanten.
D
Zonplanten.

Slide 25 - Quizvraag

Kringloop
    Een leerling tekent een schema van de koolstofkringloop (zie afbeelding 3). Met de pijlen zijn processen aangegeven.

Slide 26 - Tekstslide

Dassen
    

Dassen zijn landroofdieren. Dankzij allerlei beschermende maatregelen gaat het goed met de dassen in Nederland.

Slide 27 - Tekstslide

Het is midden in de zomer en overal is het kurkdroog. Twee dassen vechten met elkaar om bij een poeltje water te kunnen drinken.

Welke uitspraak hierover is juist?
A
Die twee dassen zijn voor elkaar alleen een abiotische factor.
B
Die twee dassen zijn voor elkaar alleen een biotische factor.
C
Die twee dassen zijn voor elkaar zowel een abiotische factor als een biotische factor.

Slide 28 - Quizvraag

Een Surinaamse klas is op excursie naar een zoetwaterplas. De leerlingen kijken wat er allemaal leeft in de plas en wie van wie leeft.
In de afbeelding  zijn enkele voedselrelaties schematisch weergegeven. Drie schakels, 1, 2 en 3, zijn in de afbeelding niet ingevuld.

Slide 29 - Tekstslide

16. Welk van de
volgende dieren
kan in schakel 3
thuishoren?
A
Een garnaal.
B
Een kaaimankrokodil.
C
Een waterkever.

Slide 30 - Quizvraag

17. Kikkervisjes eten alleen
de organismen die in
schakel 1 thuishoren.

Tot welke groep horen kikkervisjes
dus?
A
Tot de alleseters.
B
Tot de vleeseters.
C
Tot de planteneters.

Slide 31 - Quizvraag

18. Volgens Edsilia zijn de
organismen in schakel 1
planten.
Volgens Ronny kunnen
de pakro’s vleeseters zijn.

Wie heeft, of wie hebben gelijk?

A
Zowel Edsilia als Ronny.
B
Alleen Ronny.
C
Alleen Edsilia.
D
Geen van beiden

Slide 32 - Quizvraag

19. Bekijk de afbeelding.
Welk organisme op de
afbeelding is een
producent?
A
Het konijn.
B
De paardenbloem
C
De wezel

Slide 33 - Quizvraag

21 Op de afbeelding zijn vier
poten van vogels getekend.

Welke poot is afkomstig van
een loopvogel?
A
Poot 1
B
Poot 2
C
Poot 3
D
Poot 4

Slide 34 - Quizvraag

22. Hoe wordt de verzameling van
alle organismen in een vijver
genoemd?
A
Een levensgemeenschap.
B
Een ecosysteem.
C
Een populatie.

Slide 35 - Quizvraag

23. Welke van de volgende groepen organismen is een voorbeeld van een populatie?
A
Alle insecten in een bos.
B
De begroeiing op een heideveld.
C
Een paard met een veulen in een weiland.
D
Alle madeliefjes in een weiland.

Slide 36 - Quizvraag

Deze tekst en afbeelding horen bij vraag 24 en 25. 
De impala leeft in Afrika in gebieden met grasland en acaciabomen.
 Impala’s leven in groepen die bestaan uit een mannetje met vrouwtjes en jongen. 
Ze eten planten zoals bladeren van acacia’s en gras. 
Ze moeten voortdurend 
opletten omdat ze een prooi
zijn voor bijvoorbeeld 
leeuwen en luipaarden. 


Slide 37 - Tekstslide

25. De impala is een hoefdier. Kijk nog eens naar de hoef.
Dieren met zulke hoeven zijn, wat betreft hun voortbeweging,
aangepast aan een harde ondergrond.
Leg uit dat dieren met zulke hoeven zich beter kunnen
voortbewegen op een harde bodem dan op een moerassige bodem.

Slide 38 - Open vraag

26. In de afbeelding zie je twee briefjes
met zinnen over de boa constrictor.
Schrijf van beide briefjes op of de zinnen
gaan over een populatie of een
levensgemeenschap. Leg je antwoord uit.

Slide 39 - Open vraag

27. In de afbeelding zie je vier schema’s.
Noteer achter de letters die bij de vier schema’s staan hoe de populatiegrootte van boa’s en de populatiegrootte van vogels elkaar beïnvloeden. Kies uit de volgende mogelijkheden:
– evenwicht tussen boa’s en vogels; – weinig boa’s, toename vogels;
– weinig vogels, afname boa’s. (1 antwoord mag je 2x gebruiken) 
HET ANTWOORD FORMULIER KOMT NA DEZE PAGINA....

Slide 40 - Tekstslide

27. Kies uit: evenwicht tussen boa’s en vogels; weinig boa’s, toename vogels;
weinig vogels, afname boa’s. (1 antwoord mag je 2x gebruiken)

Slide 41 - Open vraag

28. In het natuurgebied de Oostvaardersplassen leven veel
edelherten en runderen. Stel dat men wolven invoert om
het aantal edelherten en runderen te verminderen.
Welk effect heeft het invoeren van wolven op de
plantengroei in de Oostvaardersplassen?

Slide 42 - Open vraag

Eindelijk klaar!!

Slide 43 - Tekstslide