Periode 1: WTT: Les 4: Theorie blz. 51 - 54

                 Les 4

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

                 Les 4

Slide 1 - Tekstslide


                
       Herhalen Theorie WTT Les 1 + 2

       (Les 3 over inleiding en slot wordt niet herhaald.)

Slide 2 - Tekstslide


Welke schrijftechniek wordt vaak gebruikt om te overtuigen?
A
Het gebruik van humor en ironie.
B
Het gebruik van lange zinnen en moeilijke woorden.
C
Het gebruik van herhaling en opsomming.
D
Het gebruik van argumenten en bewijsmateriaal.

Slide 3 - Quizvraag

(...) Sportartsen concludeerden dan ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en het uithoudingsvermogen van sporters.

Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters hun kans op succes. (...)

Het verband tussen deze twee 'alinea's' wordt gevormd door:
A
Overlappers
B
Signaalwoorden
C
Signaalzinnen
D
Overgangszin met een verwijswoord.

Slide 4 - Quizvraag


Wat is een voorbeeld van het schrijfdoel 'beschouwen'?
A
Een sollicitatiebrief schrijven
B
Een overtuigende reclametekst opstellen
C
Een tekst over de voor- en nadelen van social media
D
Een kort verhaal over een avontuur

Slide 5 - Quizvraag

In pretpark Walibi zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is een een grote glijbaan. Daarnaast is Walibi beroemd om zijn waterbaan.

De signaalwoorden geven een ......
A
tegenstelling
B
oorzaak
C
opsomming
D
gevolg

Slide 6 - Quizvraag


Onder welk schrijfdoel plaatsen we een roman?
A
Informeren
B
Uiteenzetten
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 7 - Quizvraag

Ik zal nu enkele voor- en nadelen bespreken.

Dit is een .....
A
terugblikkende zin
B
aankondigende zin
C
combinatiezin

Slide 8 - Quizvraag


Welk schrijfdoel wordt gebruikt in een nieuwsbericht?
A
Uiteenzetten
B
Informeren
C
Beschouwen
D
Activeren

Slide 9 - Quizvraag

Een tekst waarvan het doel is om de lezer te overtuigen
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 10 - Quizvraag

Welk signaalwoord gebruiken we om een redengevend verband te leggen tussen zinnen en/of alinea's?
A
echter
B
dus
C
tevens
D
weliswaar

Slide 11 - Quizvraag

Een beschouwing
A
is objectief
B
is subjectief
C
kan zowel objectief als subjectief zijn

Slide 12 - Quizvraag

Een betoog is
A
objectief
B
subjectief

Slide 13 - Quizvraag

Een tekst waarin de schrijver interpretaties, verklaringen, of opinies voorlegt.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord gebruiken we om een tegenstellend verband te creëren in een zin of tussen alinea's?
A
niettemin
B
daarnaast
C
met de bedoeling
D
zoals

Slide 15 - Quizvraag

Een uiteenzetting is
A
objectief
B
subjectief

Slide 16 - Quizvraag

Een tekst waarin een schrijver zijn standpunt geeft met argumenten
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 17 - Quizvraag

Een beschouwing heeft als doel de lezer te overtuigen
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

WTT Theorie bladzijde 51 - 54

  • 7) Standpunt, argumenten en argumentatie.
  • 8) Objectieve en subjectieve argumenten.
  • 9) Soorten argumenten.


Slide 19 - Tekstslide

Standpunt
  • Standpunt/stelling: een uitspraak of een bewering over een bepaald onderwerp waarbij de       schrijver een mening of opvatting heeft over dat onderwerp. 
  • Een standpunt/stelling kan ook impliciet zijn! Je kunt het uit de tekst opmaken, het staat er niet letterlijk.
  • Kenmerk van een standpunt/stelling: je kunt het in twijfel trekken of het er niet mee eens zijn.
  • Voorbeelden:
  • Ik vind dat je op je zestiende alcohol moet kunnen drinken.
  • Volgens ons is Rusland geen democratisch land.
  • De fietsenkelder van de Vavo in Enschede is een vochtige grot.

Slide 20 - Tekstslide

Argument
  • Argument(en): de reden(en) waarom je een standpunt inneemt. 

  • Je geeft met een argument antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening?

  • Standpunt: De fietsenkelder van de Vavo in Enschede is een vochtige grot.

  • Argument: De vloer is constant bedekt door een dikke laag water.

  • Tegenargument: argumenten die ingaan tegen jouw standpunt. Een tegenargument ontkracht jouw argument.

Slide 21 - Tekstslide

Argumentatie

  • Het standpunt dat je inneemt en de argumenten die je daarvoor geeft noem je samen: argumentatie.

  • Je kunt in jouw argumentatie ook tegenargumenten zelf al benoemen. Deze kun je dan weer ontkrachten, dat noemen we weerleggen.

  • Door weerlegging ontneem je de 'tegenstanders' van jouw argument hun argumenten. 

Slide 22 - Tekstslide

Objectieve en subjectieve argumenten
  • Objectieve argumenten zijn argumenten die gebaseerd zijn op feiten, het zijn feitelijke uitspraken. Een objectief argument noemen we meestal een bewijs.

  • Subjectieve argumenten zijn argumenten die NIET op feiten zijn gebaseerd. Een standpunt wordt verdedigd door argumenetn waarvan de juistheid niet nauwkeurig is of kan worden onderzocht. 

  • Subjectieve argumenten zijn gebaseerd op een mening of opvatting. 

  • Subjectieve argumenten kun je gebruiken om je argument te ondersteunen maar dan moet je wel zuiver redeneren en geen drogreden(en) gebruiken.

  • Argumenten moeten valide zijn. De inhoud van het argument moet kloppen en het moet relevant zijn voor het standpunt.

Slide 23 - Tekstslide

Verzwegen argumenten
  • Verzwegen argumenten zijn argumenten die niet duidelijk worden uitgesproken. Ze staan niet expliciet in de tekst.

  • 'Tennistoernooien als Wimbledon en Roland Garros zijn niet leuk om naar te kijken. De Nederlandse tennisspelers liggen er meestal na de tweede ronde al uit.'

  • Argument: na de tweede ronde er al uit liggen.

  • Verzwegen argument: Toernooien zijn alleen leuk als er Nederlandse spelers meedoen.


Slide 24 - Tekstslide

Soorten argumenten
Argumenten op basis van:

  1. controleerbare feiten of onderzoek                                 - 75% van de vwo-leerlingen leest te weinig, volgens recent onderzoek.
  2. ervaring (empirisch argument)                                          - Ik heb daar geen goede ervaringen mee, dus doe het niet.
  3. gezag of autoriteit (gezagsargument)                            - OESO maakt onlangs bekend dat vwo-leerlingen in NL te weinig lezen.
  4. vergelijking (analogie)                                                             - Als Jan tot 3:00 uit mag, dan mag ik dat ook.
  5. voorbeelden                                                                                 - Nooit meer romans lezen. Zou dat niet prachtig zijn?
  6. nuttige of gewenste gevolgen                                            - De lidstaten moeten samenwerken, daar zou heel Europa bij gebaat zijn.
  7. ongewenste gevolgen                                                            - Leen hem geen geld, hij staat mij bij nog 100 euro in het krijt  
  8. veronderstelling of vermoedens                                        - In de komende tien jaar zal het aantal mensen met kanker toenemen. 
  9. persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument)  - We moeten geen vlees eten. Dieren zijn ook levende wezens ....
  10. emoties (emotioneel argument)                                         -  De film was prachtig. ik voelde me net als de hoofdpersoon.

Slide 25 - Tekstslide

Als jongens langer mogen voetballen, nou dan mogen wij meisjes ook!
A
argument gebaseerd op controleerbare feiten of onderzoek
B
argument gebaseerd op ervaring
C
argument gebaseerd op voorbeelden
D
argument gebaseerd op analogie (vergelijking)

Slide 26 - Quizvraag

Het CPB kwam met een rapport waarin stond dat de armoede in Nederlands is toegenomen.
A
argument op basis van voorbeelden
B
argument op basis van vergelijking
C
argument op basis van vermoedens
D
argument op basis van gezag

Slide 27 - Quizvraag

De manier waarop ze die schildpadden hielpen was echt bewonderenswaardig.
A
argument op basis van emoties
B
argument op basis van ervaring
C
argument op basis van voorbeelden
D
argument op basis van nuttig of gewenst gevolg

Slide 28 - Quizvraag

Onderzoek aan de universiteit van Leiden heeft getoond dat 7% van mannen tussen de 30 en 35 jaar single is.
A
argument gebaseerd op autoriteit
B
argument gebaseerd op feiten
C
argument gebaseerd op veronderstelling
D
argument gebaseerd op ervaring

Slide 29 - Quizvraag

In de komende jaren zal de verontreiniging alleen nog maar toenemen.
A
argument gebaseerd op ervaringen
B
argument gebaseerd op feiten
C
argument gebaseerd op veronderstelling
D
argument gebaseerd op emoties

Slide 30 - Quizvraag

Examentraining/ Leesvaardigheid
Aan de slag:

* Lees Tekst  2 nogmaals in de reader WTT
* Maak van Tekst 2 in WTO opdracht 1 3 t/m 17
* Lees Tekst 4 in de reader WTT
* Maak van Tekst 4 opdracht 1/2/3/4/5/6/7/ 8

Niet af in de les = huiswerk voor de volgende les waarin we WTT/WTO behandelen

Extra oefenen met soorten argumenten: 
Oefeningen 5, 6 en 7 op deze pagina https://www.cambiumned.nl/lezen-schrijven-en-spreken/spreken/ (even omhoog scrollen)

Slide 31 - Tekstslide

Ik kan een standpunt en het daarbijbehorende argument(en) herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Ik kan het verschil bepalen tussen een subjectief en een objectief argument.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik kan een verzwegen argument herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Ik kan de 10 behandelde soorten argumenten herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Slide 36 - Tekstslide