Periode 1: WTT: Les 5: Theorie blz. 55 - 57

                 Les 5

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

                 Les 5

Slide 1 - Tekstslide


                
       Herhalen Theorie WTT Les 1 + 2 + 4 


Slide 2 - Tekstslide


Welke schrijftechniek wordt vaak gebruikt om te overtuigen?
A
Het gebruik van humor en ironie.
B
Het gebruik van lange zinnen en moeilijke woorden.
C
Het gebruik van herhaling en opsomming.
D
Het gebruik van argumenten en bewijsmateriaal.

Slide 3 - Quizvraag

Als jongens langer mogen voetballen, nou dan mogen wij meisjes ook!
A
argument gebaseerd op controleerbare feiten of onderzoek
B
argument gebaseerd op ervaring
C
argument gebaseerd op voorbeelden
D
argument gebaseerd op analogie (vergelijking)

Slide 4 - Quizvraag

(...) Sportartsen concludeerden dan ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en het uithoudingsvermogen van sporters.

Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters hun kans op succes. (...)

Het verband tussen deze twee 'alinea's' wordt gevormd door:
A
Overlappers
B
Signaalwoorden
C
Signaalzinnen
D
Overgangszin met een verwijswoord.

Slide 5 - Quizvraag

Het CPB kwam met een rapport waarin stond dat de armoede in Nederlands is toegenomen.
A
argument op basis van voorbeelden
B
argument op basis van vergelijking
C
argument op basis van vermoedens
D
argument op basis van gezag

Slide 6 - Quizvraag


Wat is een voorbeeld van het schrijfdoel 'beschouwen'?
A
Een sollicitatiebrief schrijven
B
Een overtuigende reclametekst opstellen
C
Een betoog over de voor- en nadelen van social media
D
Een kort verhaal over een avontuur

Slide 7 - Quizvraag

In pretpark Walibi zijn vele attracties. Er is een achtbaan en een draaimolen. Verder is een een grote glijbaan. Daarnaast is Walibi beroemd om zijn waterbaan.

De signaalwoorden geven een ......
A
tegenstelling
B
oorzaak
C
opsomming
D
gevolg

Slide 8 - Quizvraag

In de komende jaren zal de verontreiniging alleen nog maar toenemen.
A
argument gebaseerd op ervaringen
B
argument gebaseerd op feiten
C
argument gebaseerd op veronderstelling
D
argument gebaseerd op emoties

Slide 9 - Quizvraag


Onder welk schrijfdoel plaatsen we een roman?
A
Informeren
B
Uiteenzetten
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 10 - Quizvraag

Onderzoek aan de universiteit van Leiden heeft getoond dat 7% van mannen tussen de 30 en 35 jaar single is.
A
argument gebaseerd op autoriteit
B
argument gebaseerd op feiten
C
argument gebaseerd op veronderstelling
D
argument gebaseerd op ervaring

Slide 11 - Quizvraag

Welk signaalwoord gebruiken we om een redengevend verband te leggen tussen zinnen en/of alinea's?
A
echter
B
dus
C
tevens
D
weliswaar

Slide 12 - Quizvraag

Een tekst waarvan het doel is om de lezer te overtuigen
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 13 - Quizvraag

De manier waarop ze die schildpadden hielpen was echt bewonderenswaardig.
A
argument op basis van emoties
B
argument op basis van ervaring
C
argument op basis van voorbeelden
D
argument op basis van nuttig of gewenst gevolg

Slide 14 - Quizvraag

Een beschouwing
A
is objectief
B
is subjectief
C
kan zowel objectief als subjectief zijn

Slide 15 - Quizvraag

Welk signaalwoord gebruiken we om een tegenstellend verband te creëren in een zin of tussen alinea's?
A
niettemin
B
daarnaast
C
met de bedoeling
D
zoals

Slide 16 - Quizvraag

Een betoog is
A
objectief
B
subjectief

Slide 17 - Quizvraag

Een uiteenzetting is
A
objectief
B
subjectief

Slide 18 - Quizvraag

WTT Theorie bladzijde 55 -57

  • 10a) Opbouw van argumentatie

  • 10b) Basisvormen van argumentatie

  • 11) Argumentatieschema's


Slide 19 - Tekstslide

Opbouw van argumentatie
Drie manieren om argumentatie mee op te bouwen:

  • een argumentatie van het 'want' type: je kunt het woordje 'want' tussen de delen van de argumentatie zetten. (Ook andere signaalwoorden kunnen gebruikt worden i.p.v. 'want'. Dit zijn de oorzakelijke of redengevende signaalwoorden zoals  zodoende, vanwege, omdat, namelijk etc.) De structuur van het argument is: standpunt - (want) - argumenten

  • een argumentatie van het 'dus' type: je kunt het woordje 'dus' tussen de delen van de argumentatie zetten.  (Ook andere signaalwoorden kunnen worden gebruikt. Dit zijn dan concluderende signaalwoorden zoals kortom, concluderend etc.) De structuur is dan argumenten - (dus) - conclusie (= standpunt).

  • een mengvorm van type 1 en type 2.

Slide 20 - Tekstslide

Basisvormen van argumentatie
  • Er zijn drie basisvormen: 
  • enkelvoudige argumentatie; 
  • onderschikkende argumentatie; 
  • nevenschikkende argumentatie. 

  • Nevenschikkende argumentatie is weer onder te verdelen in:
  • onafhankelijke nevenschikkende argumentatie; 
  • afhankelijk nevenschikkende argumentatie.

Slide 21 - Tekstslide

Argumentatieschema's

  • Een standpunt met argumenten kun je structureren in een argumentatieschema. Een argumentatieschema kan dienen om de structuur van een standpunt met argumenten duidelijk te maken. Je begint in een argumentatieschema altijd met het bovenste vakje. Hier zet je het standpunt neer. Vervolgens komen onder dit standpunt de argumenten te staan.

  • Je kunt je voorstellen dat argumentatieschema’s er niet allemaal hetzelfde uitzien. Je kunt immers een standpunt hebben met één argument of met meerdere argumenten. Soms hebben deze meerdere argumenten een verband met elkaar en soms staan ze los van elkaar. We onderscheiden de volgende argumentatieschema’s:

Slide 22 - Tekstslide

Enkelvoudig argumentatieschema

Slide 23 - Tekstslide

Onderschikkend (keten) argumentatieschema

Slide 24 - Tekstslide

Onafhankelijk nevenschikkend argumentatieschema

Slide 25 - Tekstslide

Afhankelijk nevenschikkend argumentatieschema

Slide 26 - Tekstslide

Basis van argumentatie(schema's)
  • Oorzaak en gevolg: daardoor, door, doordat, waardoor, zodat, te danken aan, te wijten aan, het gevolg van, ten gevolge van, de oorzaak hiervan is 

  • Mikael zal zich wel goed in zijn eentje kunnen vermaken. Hij is immers alleen door zijn moeder op een zo goed als verlaten eiland opgevoed .

  • Voor- en nadelen voordeel... nadeel....,  positief ... negatief, vooruitgang ... ongunstige ontwikkeling,  waarderen .... tegenvallen, gunstig beeld ... kwalijke kanten

  • Een tussenjaar nemen is niet altijd verstandig. Als iemand een tussenjaar neemt, is hij misschien wel meer gemotiveerd voor zijn vervolgstudie. Ook is een jaartje uitrusten natuurlijk niet zo gek. Daar staat tegenover dat zo iemand wel helemaal uit zijn studieritme raakt en daar misschien ook nooit meer echt goed in raakt, met alle gevolgen van dien. 

Slide 27 - Tekstslide

Basis van argumentatie(schema's)
  • Vergelijking net als, zoals, evenals, eenzelfde, hetzelfde als, dezelfde als, in vergelijking met, vegeleken met, soortgelijke, anders dan, verschillend, onderscheid

  • Ik vrees dat de leerkrachten in het basisonderwijs de zo gewenste loonsverhoging niet zullen krijgen; de docenten in het voortgezet onderwijs kregen laatst immers ook niet meer salaris.

  • Algemene uitspraak en voorbeelden bijvoorbeeld, ter illustratie, dat komt voor bij

  • Ik denk dat hij zich nauwelijks betrokken voelt bij het bedrijf en zijn collega’s. Zo heeft hij zich gisteren ziek gemeld, terwijl hij ' s middags wel in de sportschool was en met het bedrijfsuitje ging hij ook al niet mee!

Slide 28 - Tekstslide

Basis van argumentatie(schema's)
  • Autoriteit / gezaghebbende bron volgens de heer X, volgens het CBS, volgens de professor de Vries ...

  • Het is de hoogste tijd dat de lonen van alle Nederlanders omhooggaan. De president van De Nederlandsche Bank heeft dat laatst in een interview ook gezegd.

  • Je moet voortaan twee keer in de week vis eten. Laatst bleek opnieuw uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dat regelmatig vis eten goed is voor hart, bloedvaten en geheugen.

Slide 29 - Tekstslide

Argumentatieschema's

Slide 30 - Tekstslide

‘We gaan dit plan uitvoeren omdat het verzuim binnen onze organisatie met 5% is gestegen.’
A
afhankelijk nevenschikkend argument
B
onderschikkend argument
C
onafhankelijk nevenschikkend argument
D
enkelvoudig argument

Slide 31 - Quizvraag


Ik kwam te laat op school, omdat mijn band lek was en ik daarna de bus miste.
A
afhankelijk nevenschikkend argument
B
onafhankelijk nevenschikkend argument
C
onderschikkend argument
D
enkelvoudig argument

Slide 32 - Quizvraag

De appeltaart is vies, want er zitten noten in en die noten komen uit Mexico.


A
afhankelijk nevenschikkend argument
B
onafhankelijk nevenschikkend argument
C
onderschikkend argument
D
enkelvoudig argument

Slide 33 - Quizvraag

De appeltaart is vies, want er zitten noten in en kaneel.


A
afhankelijk nevenschikkend argument
B
onafhankelijk nevenschikkend argument
C
onderschikkend argument
D
enkelvoudig argument

Slide 34 - Quizvraag

‘Je moet meer bewegen, want wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat regelmatige lichaamsbeweging het risico op chronische ziektes vermindert.’
A
enkelvoudig argument
B
onderschikkend argument
C
onafhankelijk nevenschikkend argument
D
afhankelijk nevenschikkend argument

Slide 35 - Quizvraag

Mijn broer is boos op mijn ouders, want hij heeft huisarrest gekregen omdat hij vorig weekend veel te laat was thuisgekomen.
A
enkelvoudig argument
B
onderschikkend argument
C
afhankelijk nevenschikkend argument
D
onafhankelijk nevenschikkend argument

Slide 36 - Quizvraag

Mijn broer en zus zijn allebei boos op mijn ouders, mijn broer heeft huisarrest gekregen en mijn zus krijgt geen extra zakgeld.


A
enkelvoudig argument
B
onderschikkend argument
C
onafhankelijk nevenschikkend argument
D
afhankelijk nevenschikkend argument

Slide 37 - Quizvraag

‘Ik ga morgen met mijn team naar restaurant X, want dat ligt op een paar minuten loopafstand van ons kantoor.’
A
afhankelijk nevenschikkend argument
B
onderschikkend argument
C
onafhankelijk nevenschikkend argument
D
enkelvoudig argument

Slide 38 - Quizvraag

Examentraining/ Leesvaardigheid
Aan de slag:

Lees Tekst 5 in de reader WTT
* Maak van Tekst 5 alle opdrachten

Niet af in de les = huiswerk voor de volgende les waarin we WTT/WTO behandelen

Slide 39 - Tekstslide