In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.
Onderdelen in deze les
Willkommen bei Deutsch
Slide 1 - Tekstslide
Thema?
..., die
..., der
Wie nennt man diese Wörter?
Slide 2 - Tekstslide
In deze les leer je over het betrekkelijk voornaamwoord of Relativpronomen.
Doel: Je kan het Relativpronomen in de juiste naamval toepassen.
Slide 3 - Tekstslide
Welk woordje hiernaast is het Relativpronomen?
Slide 4 - Open vraag
Wat is het verschil tussen aanwijzend, betrekkelijk en persoonlijk voornaamwoord?
Slide 5 - Tekstslide
Dort sitzt ein Hund (m). Ich habe ihn gestern gesehen.
Dort sitzt ein Hund (m). Den habe ich gestern gesehen.
aanwijzend (Demonstrativpronomen)
betrekkelijk (Relativpronomen)
persoonlijk
(Personalpronomen)
Dort sitzt ein Hund (m), den ich gestern gesehen habe.
Slide 6 - Sleepvraag
Leg in eigen woorden het verschil tussen een aanwijzend, betrekkelijk en persoonlijk voornaamwoord uit. Gebruik zo nodig je grammatica handboek nr 27 & 30.
Slide 7 - Open vraag
Conclusie
Betrekkelijk: woord uit bijzin verwijst naar een zelfstandig naamwoord in de hoofdzin.
Aanwijzend: verwijst naar een bepaalde persoon of iets wat eerder is genoemd
De rijtjes voor beide zijn hetzelfde!
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Uit de zin 'Der Mann, den du gesehen hast, ist mein Onkel.' maak je van 'den du gesehen hast' een hoofdzin. Hoe luidt die?
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Video
Ø
dessen
den
dem
dem
die
der
die
der
dessen
das
deren
denen
deren
Slide 12 - Sleepvraag
Anwendung (toepassing)
Öffne jetzt Na Klar! auf S. 219/ Handbuch 30&64 und verwende das Schema!
Slide 13 - Tekstslide
Stappenplan
Naamval van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin bepalen
Naar welk woord in de hoofdzin verwijst het?
Geslacht van het woord bepalen en juiste vorm invullen!
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Hoe luidt het betrekkelijk voornaamwoord in de zin: Der Mann, mit (wie) ... ich redete, ist mein Lehrer.
A
der
B
dessen
C
dem
D
den
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Video
Slide 18 - Video
Vul in: Der Schüler, auf ... ich lange warten musste, ist immer zu spät.
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Video
Vul in: Die Frau, (wier) ... Sohn in München wohnt, kommt aus Berlin.
A
die
B
deren
C
der
D
denen
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Video
Das Bild, ..... du gekauft hast, ist sehr schön.
A
der
B
dem
C
das
D
des
Slide 23 - Quizvraag
Das Mädchen, mit ..... ich in der Tanzstunde gehe, ist meine Freundin.
A
die
B
dem
C
der
D
das
Slide 24 - Quizvraag
Die Kinder, ..... der Weihnachtsmann nichts schenkte, waren sehr traurig.
A
die
B
deren
C
denen
D
dessen
Slide 25 - Quizvraag
Die Bücher, ..... da auf dem Tisch liegen, habe ich noch nie gelesen.
A
den
B
die
C
der
D
denen
Slide 26 - Quizvraag
Gerhard erzählt von seinem Schwager Hans, ..... er sehr bewundert, hat er viele Bergtouren gemacht .
A
dem
B
der
C
den
D
des
Slide 27 - Quizvraag
Hoe goed begrijp je het Relativpronomen? Ich verstehe ...