Verben in Präteritum und Perfekt.

Planning
-Kennistoets Schritt 23-28 voorbespreken
-Herhaling verleden tijd (werkwoorden)
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Planning
-Kennistoets Schritt 23-28 voorbespreken
-Herhaling verleden tijd (werkwoorden)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Regelmatige ww verleden tijd
Je neemt de stam van het werkwoord.
Bijvoorbeeld wohnen. Dat is dus wohn.
Na de stam komt er in elk geval -te achter

Slide 3 - Tekstslide

regelmatig werkwoord verleden tijd
ich wohn-te
du wohn-test
er/sie/es/ wohn-te
wir wohn-ten
ihr wohn-tet
Sie/sie wohn-ten

Slide 4 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord / Perfekt
Net als in het Nederlands gebruik je de koppelwerkwoorden haben/sein om voltooid deelwoorden te maken.
Ich habe gewohnt. 

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord/Perfekt
Hoofdregel
Voor de stam van het ww komt ge- en achter de stam -t.
Ich habe gewohnt

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling van:
jij hebt gemaakt
A
du hast gemachen
B
du hast gemacht
C
du bist gemacht
D
du hat gemacht

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
hij werkte
A
er arbeitete
B
er arbeitet
C
er arbeitetet
D
er arbeitetest

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
jullie woonden
A
ihr wohnt
B
ihr wohnte
C
ihr wohntet
D
ihr wohntete

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vertaal je:
het kostte
A
es kostet
B
sie kostete
C
es kostete
D
es kostetet

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vertaal je:
wij leerden
A
wir lerneten
B
wir lernteten
C
wir lernen
D
wir lernten

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vertaal je:
U had
A
Sie haben
B
Sie habten
C
Sie hatten
D
Sie habbeten

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vertaal je:
zij was
A
sie wassen
B
sie warten
C
sie waren
D
sie war

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin in het Duits:
Hij was thuis.

Slide 14 - Open vraag

Vertaal de volgende zin:
Heb jij goed geleerd?

Slide 15 - Open vraag

Magister
Ga naar de les van volgende week en bekijk daar de toetsstof. Maak alle belangrijke oefeningen nogmaals in je boek of in de online methode. Gebruik ook de quizlet/studygo om je woordjes te leren!

Slide 16 - Tekstslide