Verleden tijd zwakke werkwoorden

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden

1. verleden tijd   -  onvoltooid                      noemen we Präteritum
    voorbeelden: ik reisde  -  ik kookte

2. verleden tijd   -  voltooid                          noemen we Perfekt
     voorbeelden:  ik heb gereisd  -  ik heb gekookt

Slide 3 - Tekstslide

1. Onvoltooid verleden tijd - Präteritum
  • wonen -woonden                                   wohnen - wohnten
  • als de stam in de verleden tijd dus niet van klank veranderd
  • Regel: In het Nederlands een zwak werkwoord: dan in het Duits ook!

Slide 4 - Tekstslide

tegenwoordig
verleden tijd
ich
wohne
wohnte
du
wohnst
wohntest
er
wohnt
wohnte
sie
wohnt
wohnte
es
wohnt
wohnte
wir
wohnen
wohnten
ihr
wohnt
wohntet
sie
wohnen
wohnten
Sie
wohnen
wohnten

Slide 5 - Tekstslide

Als de stam eindigt op -d of -t:
(of op een -m of een -n) 

--> zie volgende slide

Slide 6 - Tekstslide

tegenwoordig
verleden tijd
d/t
ich
wohne
wohnte
arbeitete
du
wohnst
wohntest
arbeitetest
er
wohnt
wohnte
arbeitete
sie
wohnt
wohnte
arbeitete
es
wohnt
wohnte
arbeitete
wir
wohnen
wohnten
arbeiteten
ihr
wohnt
wohntet
arbeitetet
sie
wohnen
wohnten
arbeiteten
Sie
wohnen
wohnten
arbeiteten

Slide 7 - Tekstslide

(Voerde) du deinem Goldfisch jeden Tag Fliegen?
(voeren = füttern)
A
fütterst
B
fütterste
C
fütterte
D
füttertest

Slide 8 - Quizvraag

Die Schülerin (voelde) sich nicht wohl und ging nach Hause
(voelen = fühlen)
A
fühlte
B
fühltete
C
fuhlte
D
fuhltete

Slide 9 - Quizvraag

Sie (knuffelde) noch immer mit ihrer toten Schildkröte.
(knuffelen = kuscheln)
A
kuschelt
B
kuschultest
C
kuscheltet
D
kuschelte

Slide 10 - Quizvraag

Meine Eltern (verkochten) unser Haus für einen guten Preis.
(verkopen = verkaufen)
A
verkaufteten
B
verkaufen
C
verkauften
D
verkaufte

Slide 11 - Quizvraag

Ihr (maakten) die ganz leckeren Keksen.
(maken = machen)
A
machte
B
machtet
C
machten
D
machtest

Slide 12 - Quizvraag

Nach der Sportstunde (ademde) du sehr schwer!
(ademen = atmen)
A
atmest
B
atmetest
C
atmtest
D
atmete

Slide 13 - Quizvraag

Nathalie und Tanja (reisden) zusammen die ganze Welt herum.
(reizen = reisen)
A
reisten
B
reistet
C
reiste
D
reistest

Slide 14 - Quizvraag

2. Voltooid verleden tijd - Perfekt
  • wonen -ik heb gewoond                                   
  • wohnen - ich habe gewohnt

Slide 15 - Tekstslide

voltooid deelwoord

Slide 16 - Tekstslide

Voltooid deelwoord van:

haben
A
hab
B
gehabt
C
gehabd
D
gehab

Slide 17 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van

antworten
A
antwort
B
geantwort
C
geantwortet
D
geantworted

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'hören'?
A
gehören
B
hört
C
gehört
D
hören

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'besuchen'
A
besucht
B
gebesucht
C
besuchen
D
gebesuchen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'machen'?
A
gemachen
B
gemacht
C
gemachet
D
gemachd

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 22 - Quizvraag

Hausaufgaben
Grammatik: 18, 19, 20, 21
Lesen: 8, 9, 10, 11

Fertig? Slim Stampen Neue Kontakte Online

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

--> Herhaling voltooid deelwoord

Slide 25 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord van wohnen is...
A
gewohnd
B
gewohnt
C
gewohnent
D
gewohndt

Slide 26 - Quizvraag

voltooid deelwoord van:
fotografieren

Slide 27 - Open vraag

voltooid deelwoord van "sein"

Slide 28 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van arbeiten

Slide 29 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'streicheln'?

Slide 30 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van lernen

Slide 31 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
baden

Slide 32 - Open vraag

Aantekeningen:
Om in het Duits de voltooid tegenwoordige tijd te maken, heb je 2 soorten werkwoorden nodig:


Hulpwerkwoord                             habe
Voltooid deelwoord                     gewohnt

Slide 33 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Vorm van haben / sein in de tegenwoordige tijd

Je gebruikt sein bij werkwoorden die een beweging aangeven
-Ich bin geschwommen/ Ich bin gefahren/ Ich bin gereist / Ich bin gegangen

De overige gevallen (ca. 90%): haben


Slide 34 - Tekstslide

Hausaufgaben
Aufgabe 20 zusammen korrigieren

Slide 35 - Tekstslide