Fictie § 4 Spanning

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Fictie
§ 3 Tijd

Slide 5 - Tekstslide

Definities

  • Chronologisch vertellen: de gebeurtenissen worden beschreven in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevondenN
  • Niet-chronologisch vertellen: een vertelwijze waarbij de gebeurtenissen niet in hun chronologische volgorde worden gepresenteerd

Slide 6 - Tekstslide

Definities

  • Vertelheden: het 'nu' in het verhaal, het moment waarop de vertelling zich afspeelt
  • Flashback: een tijdsprong achteruit naar een eerder moment in het verhaal
  • Tijdsprong vooruit: een sprong in de tijd waarbij het verhaal verdergaat in de toekomst

Slide 7 - Tekstslide

Fictie: § 3 Tijd
Huiswerk nakijken opdracht 1 en 2

Slide 8 - Tekstslide

Fictie: § 3 Tijd
 opdracht 1

Slide 9 - Tekstslide

Fictie: § 3 Tijd
 opdracht 2

Slide 10 - Tekstslide

Fictie
§ 4 Spanning

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je...
  • Uitleggen wat actiespanning is en hoe dit in verhalen wordt gebruikt
  • Het verschil tussen actiespanning en psychologische spanning herkennen
  • Beschrijven hoe setting bijdraagt aan de opbouw van spanning
  • Voorbeelden geven van hoe betrokkenheid bij personages psychologische spanning kan creëren
  • Uitleggen wat open plekken zijn en hoe deze bijdragen aan de spanning in een verhaal

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

§ 4 Spanning

actiespanning
  • Voortkomt uit snelle, gevaarlijke of onverwachte gebeurtenissen
  • Vaak gebruikt in actiefilms

Slide 14 - Tekstslide

§ 4 Spanning

psychologische spanning
  • Ontstaat door emotionele betrokkenheid bij personages
  • Het bestaan van open plekken in het verhaal

Slide 15 - Tekstslide

§ 4 Spanning

De rol van de setting in het opbouwen van spanning
  • Omgeving van het verhaal draagt bij aan de sfeer en spanning

Slide 16 - Tekstslide

§ 4 Spanning

Betrokkenheid bij personages en het effect op spanning
  • Mate waarin een lezer zich emotioneel verbonden voelt met de personages
  • Heeft invloed op de ervaren spanning

Slide 17 - Tekstslide

§ 4 Spanning

Plekken en hun functie in verhaalopbouw
  • Delen van het verhaal die oningevuld zijn en vragen oproepen bij de lezer
  • Dragen bij aan de spanning in een verhaal

Slide 18 - Tekstslide

Definitielijst

  • Actiespanning: een vorm van spanning die voortkomt uit snelle, gevaarlijke of onverwachte gebeurtenissen, vaak gebruikt in actiefilms

  • Psychologische spanning: een vorm van spanning die ontstaat door emotionele betrokkenheid bij personages en het bestaan van open plekken in het verhaal

  • Setting: de omgeving waarin een verhaal zich afspeelt, die kan bijdragen aan de sfeer en spanning

Slide 19 - Tekstslide

Definitielijst

  • Betrokkenheid bij personages: de mate waarin een lezer zich emotioneel verbonden voelt met de personages, wat invloed heeft op de ervaren spanning

  • Open plekken: delen van het verhaal die oningevuld zijn en vragen oproepen bij de lezer, waardoor spanning wordt opgewekt

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 1
Vraag
Lees tekst 1. 
Het is het begin 
van Boy 7 van 
Mirjam Mous.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 1
Vraag
We kijken nu het begin van de fil Boy7.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Opdracht 1
Vraag

1. In de eerste alinea beschrijft de ik-persoon hoe hij zich voelt. Welk woord past het beste bij deze omschrijvingen? 

Kies en leg uit: 
alleen – bang – boos – machteloos – opgejaagd – verdrietig – verward.

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 1
Antwoord

1. Machteloos, want in de situaties die de ik-persoon beschrijft, kan hij geen invloed uitoefenen op zijn eigen lot

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 1
Vraag
2. Welke vier opties bedenkt de ik-persoon om te verklaren dat hij hier is beland?

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 1
Antwoord

2. Hij heeft een ongeluk gehad, hij is het slachtoffer van een grap, hij is niet echt (bestaat alleen in het hoofd van een fantast) of hij is gek geworden.

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 1
Vraag
4. De ik-persoon besluit hulp te zoeken. Hoe zou jij hulp zoeken in deze situatie?

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 1
Antwoord

4.  Eigen antwoord

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 1
Vraag
5. ‘Ik was gered! Dacht ik.’ Wat maakt ‘dacht ik’ duidelijk?

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 1
Antwoord

5. Door de toevoeging ‘Dacht ik’ weet je dat hij juist niet is gered.

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 1
Vraag
6. Tekst 1 is vooral spannend door actiespanning / je betrokkenheid bij de ik-persoon / open plekken. Leg je antwoord uit met een voorbeeld uit tekst 

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 1
Antwoord

6. Tekst 1 is vooral spannend door open plekken, want dit fragment roept heel veel vragen op waarop je graag een antwoord wilt hebben. Waarom is de ik-persoon niet gered bijvoorbeeld.

Slide 33 - Tekstslide

Huiswerk
Maak opdracht 2 en 3

Slide 34 - Tekstslide