Fictie § 2 Perspectief

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Fictie
§ 2 Perspectief

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Verschillende soorten perspectieven in verhalen herkennen.
  • Het verschil tussen inleven en meeleven uitleggen.
  • De gevoelens herkennen die personages bij jou als lezer oproepen.

Slide 6 - Tekstslide

Fictie
§ 1 Setting en sfeer
herhaling

Slide 7 - Tekstslide

Definitielijst

Setting: De plaats, tijd en omstandigheden die samen de achtergrond vormen van een verhaal. 

Plaats: De specifieke locatie waar het verhaal zich afspeelt, zoals een land, stad, dorp, of natuurlijke omgeving. 

Slide 8 - Tekstslide

Definitielijst

Tijd: Het moment of de periode waarin het verhaal zich afspeelt, zoals heden, verleden, toekomst, of een specifiek tijdspunt zoals ochtend of avond. 

Omstandigheden: De situaties of gebeurtenissen die invloed hebben op het verhaal, zoals een oorlog of een sneeuwstorm. 

Sfeer: De emotionele toon of het gevoel dat door de setting en andere elementen van een verhaal wordt gecreëerd.

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk

Media: paragraaf 2: opdracht 1 en 2
Media: paragraaf 3: opdracht 1
Fictie: paragraaf 1: opdracht 1

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk
Media: paragraaf 2: opdracht 1 en 2

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
Media: paragraaf 2: opdracht 1 en 2

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
Media: paragraaf 3: opdracht 1

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk
Fictie: paragraaf 1: opdracht 1

Slide 14 - Tekstslide

Fictie: paragraaf 1
Maak opdracht 3 (blz. 67)

Slide 15 - Tekstslide

Fictie: paragraaf 1
Nakijken opdracht 1

Slide 16 - Tekstslide

Fictie: paragraaf 1
Nakijken opdracht 1

Slide 17 - Tekstslide

§ 2 Perspectief

Soorten perspectieven in verhalen

Slide 18 - Tekstslide

§ 2 Perspectief

Ik-perspectief
Een verhaalvertelling waarbij de verteller het verhaal in de eerste persoon vertelt.

Slide 19 - Tekstslide

§ 2 Perspectief

Hij/zij-perspectief
Een verhaalvertelling in de derde persoon, waarbij de focus ligt op één of meerdere personages, maar niet vanuit de ik-vorm. 

Slide 20 - Tekstslide

§ 2 Perspectief

Wisselend perspectief
De vertelwijze waarbij het perspectief tussen verschillende personages wisselt, soms aangegeven door de titel van een hoofdstuk.

Slide 21 - Tekstslide

§ 2 Perspectief

Het herkennen van perspectiefwisselingen

Perspectiefwisselingen kunnen soms aangeduid worden met hoofdstuktitels.

Slide 22 - Tekstslide

§ 2 Perspectief

Het begrip inleven en meeleven en de impact op de lezer
Inleven
Het proces waarbij je je voorstelt hoe het is om een ander personage te zijn of om diens ervaringen te hebben. 

Meeleven
Het proces waarbij je emotioneel betrokken raakt en hoopt dat het goed gaat met een personage.

Slide 23 - Tekstslide

Definitielijst

  • ik-perspectief: een verhaalvertelling waarbij de verteller het verhaal in de eerste persoon vertelt.

  • hij/zij-perspectief: een verhaalvertelling in de derde persoon, waarbij de focus ligt op één of meerdere personages, maar niet vanuit de ik-vorm.

Slide 24 - Tekstslide

Definitielijst

  • wisselend perspectief: de vertelwijze waarbij het perspectief tussen verschillende personages wisselt, soms aangegeven door de titel van een hoofdstuk.

  • inleven: het proces waarbij je je voorstelt hoe het is om een ander personage te zijn of om diens ervaringen te hebben.

Slide 25 - Tekstslide

Definitielijst

  • meeleven: het proces waarbij je emotioneel betrokken raakt en hoopt dat het goed gaat met een personage.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 1
vraag 

Lees tekst 1. 
Het is het begin 
van Wonder van de 
Amerikaanse 
auteur R.J. Palacio.

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 1
vraag 

1. Wie is de ik-persoon in tekst 1?

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 1
antwoord
1. August

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht
vraag 

2. Hoe voelt August zich bij de reacties van anderen op zijn uiterlijk, denk je? Leg je antwoord uit.

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 1
antwoord
2. August vindt het vervelend dat hij opvalt door zijn uiterlijk. (In de tekst staat: ‘Als ik een toverlantaarn vond en ik mocht één wens doen, dan zou ik wensen dat ik een heel normaal gezicht had dat niemand opviel.’)

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht
vraag 

3. Waarom vindt August zichzelf gewoon? Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 1
antwoord
3. Hij vindt zichzelf gewoon, omdat hij ‘gewone’ dingen doet, die andere kinderen van tien jaar ook doen.




Slide 33 - Tekstslide

Opdracht
vraag 

4. Leg aan de hand van voorbeelden uit dat andere mensen August niet gewoon vinden.

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 1
antwoord
4. Andere mensen vinden August niet gewoon, want ze gapen hem aan of draaien hun hoofd weg als ze hem zien.



Slide 35 - Tekstslide

Opdracht
vraag 

5. Vindt Via August gewoon? Leg je antwoord uit.

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 1
antwoord
5. Via vindt August niet gewoon, want ze probeert hem te beschermen. 

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 1
vraag
6. Vinden Augusts ouders hem gewoon? Leg je antwoord uit.

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 1
antwoord
6. Augusts ouders vinden hem ‘buitengewoon’; dat betekent: bijzonder.

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 1
vraag
7. August zegt: ‘Zo is ze. Ik ben niet zo.’ Wat bedoelt hij daarmee, denk je?

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 1
antwoord
7. Hij bedoelt dat Via iets doet als anderen raar reageren op Augusts uiterlijk; August zelf doet niets.

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 1
vraag
8. Leg uit dat August zowel gewoon als ongewoon is.

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht 1
antwoord
8. August is van binnen gewoon, maar van buiten ongewoon.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video

Huiswerk

Maak opdracht 1 en 2

Slide 45 - Tekstslide