14/9 Ln6a

Welkom Ln6a!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom Ln6a!

Slide 1 - Tekstslide

Planning 18/9
  • stillezen + woorden noteren
  • werken uit boeken
  •  voorlezen

Slide 2 - Tekstslide

stillezen
  • Schrijf moeilijke woorden op in je schrift. 
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Moeilijke woorden opschrijven

Slide 4 - Tekstslide

Werken uit boeken

Slide 5 - Tekstslide

voorlezen

Slide 6 - Tekstslide

Leesvaardigheid
  • onderwerp: Wat is dat? Waar vind je het in de tekst?
  • deelonderwerp: Wat is het? Hoe zie je dat aan een tekst?
  • opbouw tekst: drie delen, welke drie? 
  • alinea's

Slide 7 - Tekstslide

ONDERWERP van een tekst
Een tekst of een verhaal gaat ergens over. Bekijk de titel/afbeeldingen/tussenkopjes en 
 stel de vraag: 
Waarover gaat de hele tekst? Een onderwerp formuleer je in een of een paar woorden. 

Slide 8 - Tekstslide

DEELONDERWERPEN
deelonderwerp=  een deel /een stukje van het onderwerp
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
bv. De tekst gaat over de dierentuin dan kan een deelonderwerp zijn: apen, olifanten, zeehonden. Als er een nieuw deelonderwerp is, begint een nieuwe alinea
Een deelonderwerp formuleer je net als het onderwerp in 1-3 woorden.

Slide 9 - Tekstslide

Een goede tekst bestaat uit 
drie delen

  • Een inleiding: je maakt kennis met het onderwerp
  • Het middenstuk (kern): meeste info. over het onderwerp
  • Een slot: belangrijkste wordt herhaald of er wordt naar de toekomst gekeken.

Slide 10 - Tekstslide

De inleiding

  •  je weet het onderwerp van de tekst
  • er wordt meestal nog niet veel informatie gegeven
  • de inleiding bestaat vaak uit een alinea bij een korte tekst, bij een langere tekst uit 2 of 3

Slide 11 - Tekstslide

Het middenstuk =de kern
  • Bestaat vaak uit meerdere alinea's
  • - Vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp (= deelonderwerp)
  • In het middenstuk staat de meeste informatie
  • Elke alinea in het middenstuk kan een tussenkopje (=titel boven de alinea) hebben

Slide 12 - Tekstslide

Het slot
  • Dit is de afronding/het einde van de tekst
  • In het slot staat soms de conclusie (dus..)
  • In het slot staat soms de hoofdgedachte= het belangrijkste wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp
  • In het slot staat soms een samenvatting van de hele tekst=de belangrijkste dingen uit de tekst

Slide 13 - Tekstslide

Tekst orienterend lezen
Voordat je een tekst helemaal gaat lezen, ga je de tekst eerst oriënterend lezen. Dat betekent dat je de volgende dingen leest:
  • titel
  • tussenkopjes
  • bron (= waar de tekst uit komt, staat onderaan de tekst, bv. een krant)
  • Je kijkt ook naar de afbeeldingen (plaatjes) als die er zijn

Slide 14 - Tekstslide

Tekst lezen
Vragen bij de tekst:
  1.  Uit hoeveel alinea's bestaat de tekst?
  2. Uit welke alinea ('s) bestaat de inleiding?
  3. Uit welke alinea's bestaat het middenstuk?
  4. Wat is het onderwerp van de tekst? Antwoord in 1-3 woorden
  5.  Welke deelonderwerpen herken je in de tekst? Antwoord in 1-3 woorden

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een hoofdletter?
Klare taal: les 79 en 80

Slide 16 - Tekstslide

Je schrijft een hoofdletter:
1. Aan het begin van een zin : Ik ga zo naar huis.
2. Namen: Pietje Puk, Ashram College
3. Merknamen: Coca cola, Toyota, Samsung
4. Aardrijkskundige namen: Portugal, Rijn, Berlijn, Nieuwkoop enz.
5. Woorden afgeleid van aardrijkskundige namen: Franse wijn, Nederlander, Iraanse jongen, Engels
6. Heilige personen, boeken, feestdagen: Allah, God, Bijbel, Koran, Kerstmis

Slide 17 - Tekstslide

Geen hoofdletter bij:
  • namen van dagen van de week, bijvoorbeeld: zaterdag, dinsdag
  • namen van maanden in het jaar, bijvoorbeeld: januari, mei
  • namen van seizoenen: zomer, herfst, winter, lente 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Leestekens
Leestekens zorgen ervoor dat je een tekst makkelijker leest.

Een leestekens is bijvoorbeeld een punt, een vraagteken,een uitroepteken en een komma.

Slide 20 - Tekstslide

Punt, vraagteken en uitroepteken

Aan het eind van een zin plaats je altijd:
  •  een punt (.) 
  • een vraagteken (?) -> bij een vraag: Ga jij mee?
  • of een uitroepteken (!) -> bij een uitroep: Hoera!, Kom snel!

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma? (,)

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de komma?

tussen twee werkwoorden van verschillende zinnen: Als ik wakker word, ga ik ontbijten.

tussen delen van een opsomming: Ik hou van fietsen, zwemmen en lopen.

3 voor een voegwoord als want, maar, omdat etc.: Kees is er niet, maar hij komt snel weer.

4 na een naam of uitroep aan het begin of einde van een zin.: Polina, snap jij dit? of : He, ga je zo mee?

Slide 23 - Tekstslide

Nieuw: Leestekens bij de directe rede (=als er iets wordt gezegd)
Hoe plaats je leestekens in de volgende zin:

Monica vroeg aan haar wil jij ook een ijsje

Slide 24 - Tekstslide

Leestekens bij de directe rede (=als er iets wordt gezegd)

Als er gesproken wordt in een tekst noem je dat de directe rede. Je gebruikt dan op de volgende manier de leestekens:


'He, ga je zo mee?' , vroeg ze

Hij antwoordde: 'Ja, natuurlijk ga ik mee!'

De docent zei: 'Schrijf de goede antwoorden in je schrift.'


Je gebruikt geen komma's bij de indirecte rede: de docent zei dat je in je schrift moet schrijven.

Slide 25 - Tekstslide

Test maken
Als je klaar bent, ga je werken in je werkboek.

Slide 26 - Tekstslide

Oefening: noteer het juiste(=goede) woord
  1. Franse taal/franse taal
  2. mac donald/Mac Donald
  3. rivier de Maas/rivier de maas
  4. mevrouw de Groot/mevrouw De Groot
  5. Geachte mevrouw/Geachte Mevrouw
  6. amsterdam/Amsterdam
  7. Alphen Aan Den Rijn/Alphen aan den Rijn 
  8. maandag/Maandag
  9. September/september 

Slide 27 - Tekstslide

Oefening: noteer het juiste(=goede) woord
  1. Franse taal
  2. Mac Donald
  3. rivier de Maas
  4. mevrouw De Groot
  5. Geachte mevrouw
  6. Amsterdam
  7. Alphen aan den Rijn 
  8. maandag
  9. september 

Slide 28 - Tekstslide

Tekst zonder leestekens en hoofdletters
deze tekst is moeilijk te lezen want je weet niet goed wanneer hij stopt de hoofdletters en leestekens zijn verdwenen hierdoor kan je de tekst ook niet goed begrijpen hij is ook vervelend om te lezen want het lijkt of er geen einde aan komt maar natuurlijk heeft ook deze tekst een einde zou jij in deze tekst de hoofdletters en leestekens kunnen toevoegen ik ben benieuwd

Slide 29 - Tekstslide

Tekst met leestekens en hoofdletters
Deze tekst is moeilijk te lezen ,want je weet niet goed wanneer hij stopt. De hoofdletters en leestekens zijn verdwenen. Hierdoor kan je de tekst ook niet goed begrijpen.  Hij is ook vervelend om te lezen, want het lijkt of er geen einde aan komt, maar natuurlijk heeft ook deze tekst een einde. Zou jij in deze tekst de hoofdletters en leestekens kunnen toevoegen? Ik ben benieuwd!

Slide 30 - Tekstslide

Punt, vraagteken of uitroepteken?
  • Wil jij een koekje
  • Ga weg
  • Hoe laat is het
  • Stop
  • Daan eet een broodje
  • Schrijf jij dit in je schrift 

Slide 31 - Tekstslide

Test
  • Test maken
  • Als je klaar bent, ga je werken in je werkboek
  • e-mail individueel bespreken

Slide 32 - Tekstslide