2ta, 2tb, 2tc Cursus Taal §3

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL


  • Open alvast je boek op blz. 90-91.
  • Log alvast in op LessonUp
    (de code staat  linksonder in beeld).
§3 Jongerentaal en nieuwe taal
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL


  • Open alvast je boek op blz. 90-91.
  • Log alvast in op LessonUp
    (de code staat  linksonder in beeld).
§3 Jongerentaal en nieuwe taal

Slide 1 - Tekstslide

  • Je weet wat lastig kan zijn aan het leren van Nederlands als tweede taal.
  • Je weet wat stijlfiguren zijn.
  • Je kunt de stijlfiguren overdrijving en opsomming (in drieën) herkennen.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:
  • Terugblikken op de vorige les;
  • verder met Cursus 4: Taal, paragraaf 3;
  • in gesprek over de begrippen stijl, stijlfiguren, jongerentaal (straattaal) en neologismen.

Slide 3 - Tekstslide

  • Geen telefoons.
  • Gebruik je iPad alleen als dat nodig is.
  • Als de docent aan het woord is, is de rest van de klas stil.
  • Als een klasgenoot aan het woord is,
    is de rest van de klas stil.
  • Kortom, we luisteren naar elkaar en weten wanneer we mogen praten.
De regels tijdens de lessen Nederlands

Slide 4 - Tekstslide

De stijl van een schrijver noemen we ook wel de manier van schrijven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn stijlfiguren?

Probeer dit in je eigen woorden te omschrijven.

Slide 6 - Open vraag

Ik zit al een eeuw op je te wachten.
A
Overdrijving
B
Opsomming (in drieën)

Slide 7 - Quizvraag

Het motto van de landen Frankrijk en Haïti is 'vrijheid, gelijkheid en broederschap'.
A
Overdrijving
B
Opsomming (in drieën)

Slide 8 - Quizvraag

  • Middelen om wat je wilt zeggen treffender of sterker uit te drukken.
     
  • Overdrijving = het overdrijven in een tekst om iets meer nadruk te geven (ik verga van de honger, eeuwen wachten).
  • Opsomming (in drieën): het opsommen van drie dingen in een tekst om iets meer nadruk te geven (drieslag).
    Bloed, zweet en tranen.
    Heerlijk, helder, Heineken.
Stijlfiguren

Slide 9 - Tekstslide

  • De wereld om ons heen blijft veranderen en dit geldt ook voor onze taal. 
  • Er sterven woorden af, maar er komen ook nieuwe woorden bij.
  • Nieuwe woorden noemen we ook wel neologismen
Taal verandert

Slide 10 - Tekstslide

  • We gaan een video kijken van ongeveer vijf minuten.
  • Neem onderstaande drie vragen over in je schrift
    en beantwoord deze tijdens de video.

    1. Uit welke talen komen de meeste straattaalwoorden?
    Geef ook een voorbeeld.
    2.  Waarom gebruiken Nederlandse jongeren straattaal?
    3. Wat vind jij? Is straattaal een verrijking of een verarming van onze taal?
Kijkvragen

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Verandert de Nederlandse taal vaak? Wat denk jij?
A
De taal verandert vaak
B
De taal verandert nu al een tijdje niet meer
C
De taal verandert nooit

Slide 13 - Quizvraag

  • De wereld om ons heen blijft veranderen en dit geldt ook voor onze taal. 
  • Er sterven woorden af, maar er komen ook nieuwe woorden bij.
  • Nieuwe woorden noemen we ook wel neologismen
Taal verandert

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

  • Ontlening. We nemen een woord volledig over uit een andere taal.
  • Samenstelling. Twee woorden worden samengevoegd tot één.
  • Helemaal nieuwe vorm. Dit komt niet vaak voor. 
Hoe ontstaan nieuwe woorden dan?

Slide 17 - Tekstslide

Dat betekent dat mensen de nieuwe woorden maar voor een korte periode gebruiken. Wordt het woord wel langer gebruikt? Dan komt het woord in het woordenboek. Denk maar eens aan de woorden die tijdens covid zijn ontstaan:
raamvisite, hoestschaamte, 
Neologismen zijn trendgevoelig

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Ook jongerentaal levert nieuwe woorden op. Denk aan matties, rwina of herres. In jongerentaal ontstaan nieuwe woorden vaak door ontlening: woorden worden geleend uit Surinaams, Turks of Engels
Jongerentaal

Slide 20 - Tekstslide

Wat?
Cursus 7, paragraaf 3: Jongerentaal en nieuwe taal
Opdracht 1 en 2 (blz. 90-91).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten.

Klaar?
Maak puzzel 10 (blz. 259). Deze is ook onderdeel
van het huiswerk!
Aan de slag
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

  • Je weet wat lastig kan zijn aan het leren van Nederlands als tweede taal.
  • Je kunt de stijlfiguren overdrijving en opsomming (in drieën) herkennen.
  • Je kunt (kort) uitleggen hoe taal verandert.
Lesdoelen

Slide 22 - Tekstslide

Taal staat nooit stil. Noem één manier waarop onze taal kan veranderen.

Slide 23 - Open vraag

Noem een manier waarop neologismen (nieuwe woorden) ontstaan. Geef ook een voorbeeld.

Slide 24 - Open vraag

Noem een woord dat nog niet zo lang bestaat.
Kies voor een samenstelling of een ontlening.

Slide 25 - Woordweb

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 26 - Tekstslide