Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.
Slide 20 - Tekstslide
Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd? (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)
Slide 21 - Tekstslide
Hij/zij perspectief (personaal perspectief)
Je ziet alles door de ogen van één persoon;
Geschreven in de hij- of zij-vorm;
Leert de hoofdpersoon goed kennen.
Slide 22 - Tekstslide
Hij/zij-perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen. (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)
Slide 23 - Tekstslide
Alwetend perspectief
De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
Geschreven in de hij- en zij-vorm;
Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.
Slide 24 - Tekstslide
Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. (Uit: De avonden – Gerard Reve)
Slide 25 - Tekstslide
Wisselend perspectief
Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages;
Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken;
Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)
Slide 26 - Tekstslide
Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
(Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)
Slide 27 - Tekstslide
'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief
Slide 28 - Quizvraag
Welke is onjuist? Een hij/zij-perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm
Slide 29 - Quizvraag
Welke 4 perspectieven zijn er in verhalen?
Slide 30 - Open vraag
Psychologisch perspectief
ik-vertelperspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van de 'ik-figuur'. Er staat letterlijk 'ik'.
personaal perspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van een hij/zij-figuur. Er staat telkens hij of zij.
Alwetende verteller: deze weet alles en geeft commentaar op de gebeurtenissen.
Wisselend perspectief: de personages wisselen elkaar af
Slide 31 - Tekstslide
Ruimte
Alle plaatsen die in verhaal voorkomen
Binnen of buiten
Ook het weer, geluiden en geuren
Functie: oproepen sfeer
Slide 32 - Tekstslide
Drie soorten ruimte: beeldvormend, sferisch, symbolisch
Beeldvormende ruimte: Aspecten van de ruimte die je met je zintuigen kunt waarnemen.
Sferische ruimte: Elementen van de ruimte die een bepaalde sfeer oproepen.
Symbolische ruimte: De beschrijving van de ruimte die het innerlijk van een personage weerspiegelt.
Slide 33 - Tekstslide
Bredere betekenis van ruimte: plaats, klimatologische omstandigheden, tijd
Ruimte verwijst niet alleen naar de fysieke locatie, maar ook naar de plaats waar de gebeurtenissen plaatsvinden.
Het omvat ook de klimatologische omstandigheden, zoals het weer, en de tijd waarin de gebeurtenissen plaatsvinden.
Slide 34 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen
Slide 35 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is
Slide 36 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij tijd (3)
Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage
Slide 37 - Tekstslide
Spanning
situatie of omgeving
open plekken
onverwachte draai
vermoeden van afloop
uitstel ontknoping
informatievoorsprong
cliffhanger
Slide 38 - Tekstslide
Spanning
Spanning ontstaat wanneer het een schrijver lukt vragen bij de lezer op te roepen. - Dat komt omdat de schrijver iets verzwijgt.
Verhalen worden spannend omdat er een geheim of een raadsel is.
Datgene wat verzwegen wordt in een verhaal, noem je een open plek.
Slide 39 - Tekstslide
Trucs om spanning te verhogen
- Gevaarlijke situatie of omgeving
- Vermoedens of verwachtingen
- Vertraging
- Uitstellen
- Onverwachte wending
- Informatievoorsprong
-
Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.
Slide 40 - Tekstslide
Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.
Slide 41 - Quizvraag
We hebben tot nu toe geleerd:
realisme in verhalen
opbouw van een verhaal
genres
hoofd- en bijpersonen
spanning / ruimte en sfeer
thema en moraal
Slide 42 - Tekstslide
Verhaaleinde en verhaalbegin
Begin: inleiding / midden in de gebeurtenissen / achteraf verteld (soms proloog: voorwoord)
Einde: gesloten (al je vragen zijn beantwoord) / open (de afloop wordt niet verteld en je hebt niet op alle vragen antwoord gekregen) (soms epiloog: nawoord)
Slide 43 - Tekstslide
Thema en moraal
Thema: in een paar woorden zeggen waar het verhaal over gaat, bijv. eenzaamheid, door het vuur gaan voor je vrienden
Moraal: een wijze les, bijv. oordeel niet te snel over iemand
Slide 44 - Tekstslide
Concreet motief of leidmotief
Een concreet motief of leidmotief is een herhalend element in een verhaal dat specifieke betekenis heeft.
Voorbeeld: reizen (Walewein), sleutelhanger (Het gouden ei), piano of pianospelen (Hersenschimmen)
Slide 45 - Tekstslide
Abstract motief of verhaalmotief
Een abstract motief of verhaalmotief is een thematisch element dat de ontwikkeling van het verhaal ondersteunt.