Plot - fictie 4 - begrippen - GT

Plot - fictie 4 - begrippen
De leerling kan de aangegeven begrippen omschrijven.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Plot - fictie 4 - begrippen
De leerling kan de aangegeven begrippen omschrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Titelverklaring
Waarom heeft de schrijver voor deze titel gekozen? Zit er een onderliggende gedachte achter?

Slide 2 - Tekstslide

Thema
Wat is het thema? Een aantal voorbeelden van thema's: liefde,  religie, gezondheid, culturen, identiteit, ouderdom, vrouwenrechten, familie,  klimaat,  pesten, oorlog… et cetera

Slide 3 - Tekstslide

Gebeurtenissen
Een verhaal bestaat uit een aantal gebeurtenissen. Er kunnen dingen gebeuren waardoor de personages in het verhaal in actie (moeten) komen. Zijn deze realistisch of niet?

Slide 4 - Tekstslide

Personages
Een personage heeft net als echte mensen bepaalde karaktereigenschappen en een bepaald uiterlijk.  Wie zijn de hoofd-/bijpersonen? 
Wat zijn de relaties tussen de mensen?

Slide 5 - Tekstslide

Ruimte
Een verhaal bestaat uit meerdere ruimtes (waar het verhaal zich afspeelt). Wat zijn de belangrijkste ruimtes en waarom?

Slide 6 - Tekstslide

Titel

Slide 7 - Woordweb

Thema

Slide 8 - Woordweb

Gebeurtenissen

Slide 9 - Woordweb

Ruimte

Slide 10 - Woordweb

Personages

Slide 11 - Woordweb

Perspectief
Lees je het verhaal uit de alwetende verteller? 
Deze verteller spreekt de lezer soms rechtsreeks aan en geeft commentaar op de gebeurtenissen. De verteller staat buiten het verhaal en treedt als een soort gids op die jou als lezer meeneemt. Hij is geen personage en maakt dus zelf geen deel uit van het verhaal.

Slide 12 - Tekstslide

Perspectief
Lees je het verhaal uit de personale verteller? 
De personale verteller is niet merkbaar aanwezig in het verhaal: hij geeft geen commentaar en richt zich niet tot de lezer. De personale verteller kruipt als het ware in een personage en vertelt de gebeurtenissen vanuit dat personage. Je krijgt als lezer dus alleen informatie via dit personage en leert hem zo goed kennen, maar hij gebruikt geen ik.

Slide 13 - Tekstslide

Perspectief
Lees je het verhaal uit de ik-verteller? 
De ik-verteller is een personage in het verhaal: de ik-figuur. De ik-verteller is merkbaar aanwezig in het verhaal en vertelt wat hij beleeft of ervaart. Je volgt de gebeurtenissen door de ogen van de ik-verteller: wat hij denkt, voelt, meemaakt. De andere personages leer je alleen kennen door wat de ik-verteller daarover meedeelt.

Slide 14 - Tekstslide

Spanning
Een schrijver van een verhaal past allerlei technieken toe om jou als lezer te sturen. Zoals personages vreemd gedrag te laten vertonen, cliffhangers, vertraging in het verhaal, flashback of een dwaalspoor.

Slide 15 - Tekstslide

Motief
Als sommige symbolen in een verhaal vaak voorkomen, noem je dat een motief. Een motief is het herhalen van een bepaald woord, een gedachte of uitspraak van een personage, of een concreet voorwerp.

Slide 16 - Tekstslide

Tijd
De gebeurtenissen in een verhaal worden niet altijd in chronologische volgorde verteld. Zo kunnen er bijvoorbeeld tijdsprongen, flashbacks of flash forward zijn.

Slide 17 - Tekstslide

Perspectief

Slide 18 - Woordweb

Motief

Slide 19 - Woordweb

Spanning

Slide 20 - Woordweb

Tijd

Slide 21 - Woordweb

Plot - fictie 4 - begrippen
De leerling kan per personages enkele belangrijke kenmerken en/of gebeurtenissen noemen.

Slide 22 - Tekstslide