Taalbeschouwing hoofdstuk 4 deel 1

Startklaar 
       
       Pak je Chromebook/ laptop voor je
       Start je Chromebook/ laptop op
       Log in op www.lessonup.app 
  
      
timer
2:30
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Startklaar 
       
       Pak je Chromebook/ laptop voor je
       Start je Chromebook/ laptop op
       Log in op www.lessonup.app 
  
      
timer
2:30

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling wisbordje
Themawoorden
Vergelijkingen (letterlijk en figuurlijk taalgebruik)
Lezen (onderdelen, voorspellen)


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les ...
- weet ik wat werkwoorden zijn
- kan ik werkwoorden in de zin of tekst herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelgericht werken: 
Voor iedere leerling is duidelijk waar er aan gewerkt gaat worden. Docenten geven vanuit deze leerdoelen vorm aan
de inhoud van hun lessen. Om dit voor leerlingen behapbaar te houden wordt alleen het hoognodige aangeboden. Iedere les worden de beoogde leerdoelen kenbaar gemaakt en
worden onderwijsactiviteiten ingezet die moeten leiden tot het beoogde leerdoel. Hierbij wordt gericht ingezet op succeservaringen. Leerdoelen worden vanuit hoge positieve verwachtingen van alle leerlingen geformuleerd en zetten in op succeservaringen. 
Voorkennis activeren
Je krijgt straks drie zinnen te zien op het bord. De vraag is: wat is het werkwoord in de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Voorkennis activeren: 
In iedere les wordt relevante voorkennis geactiveerd aan de hand
van een terugblik-opdracht om zo de mate van stofbeheersing te bepalen en richting te
geven aan de rest van de les. Enkele werkvormen die zich hier mooi voor lenen zijn:
https://toetsrevolutie.nl/?p=2436
Zij fietst naar school.
A
Zij
B
fietst
C
naar
D
school

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kinderen redden vaak dieren
A
kinderen
B
redden
C
vaak
D
dieren

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben heel sportief.
A
Ik
B
ben
C
heel
D
sportief

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Instructie 
Een werkwoord is een speciaal woord in een zin.
Een werkwoord geeft aan wat iets of iemand doet, of wat er gebeurt.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld
Zij doucht iedere dag

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld
Hij fietst over de weg.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Zij winkelen gezellig met de familie.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zij slaapt overdag veel.
A
Zij
B
slaapt
C
overdag
D
veel

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Instructie
Er bestaan ook werkwoorden die niet aangeven wat iets of iemand doet of wat er gebeurt, maar toch werkwoorden zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld
Hij wordt voetballer.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld
Ik ben ziek.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld
Hij heeft gips.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzondere werkwoorden
De werkwoorden: worden, zijn en hebben zijn bijzondere werkwoorden.
Het is niet iets wat je kan doen, zoals lopen, praten, fietsen enz. 
Maar het zijn toch werkwoorden.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende vormen
Een werkwoord kan er in verschillende zinnen anders uitzien.
Hoe een werkwoord eruit ziet, noem je de vorm van een werkwoord.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkele voorbeelden
Wij lopen naar school.
Ik loop naar school.
Hij loopt naar school.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vanmiddag sneeuwt het niet meer.
Wat is het werkwoord?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben vandaag op de fiets.
Wat is het werkwoord?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout
Op de volgende slides zie je steeds een zin met een werkwoord.
Aan jou de vraag of de zin met het werkwoord goed of fout is.
Leg ook uit waarom.
Succes

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jan en ik ga naar school lopen.
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij vangen de kat van de buren.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vrouw loopt naar de winkel.
A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Theorie 
Een werkwoord is een speciaal woord in een zin.
Een werkwoord geeft aan wat iets of iemand doet, of wat er gebeurt.
Er bestaan ook werkwoorden die niet aangeven wat iets of iemand doet of wat er gebeurt, maar toch werkwoorden zijn.

Een werkwoord kan er in verschillende zinnen anders uitzien.
Hoe een werkwoord eruit ziet, noem je de vorm van een werkwoord.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak nu opdracht 1 t/m 4 in je boek op bladzijde 114 t/m 118


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Op de volgende slides krijg je drie zinnen te zien met een werkwoord.
Aan jou de taak om de drie werkwoorden op te schrijven op je post-it en op te plakken op het raam.
Succes!

Slide 29 - Tekstslide

In de slotfase van de les controleert de docent of de leerdoelen door alle leerlingen behaald zijn en plaatst de les in de context van de betreffende periode. De docent evalueert samen met de leerlingen de les, het proces en blikt vooruit. 
Afsluiting werkwoorden
1. Dilan aait de kleine hond.
2. Rojhat heeft een mooi nieuw traningspak.
3. Dina praat de oren van je hoofd.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk cijfer zou je jezelf geven voor aandacht tijdens deze les?
010

Slide 31 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Welk cijfer zou je mij geven voor deze les?
010

Slide 32 - Poll

Deze slide heeft geen instructies